De crowdfundingsactie voor de J.M.A. Biesheuvelprijs 2019 eindigt op 17 februari. (U kunt hier een bijdrage aan het prijzengeld doneren.) Tot die tijd geven we het woord aan verschillende ambassadeurs van het korte verhaal. Vandaag: een kort verhaal van Chris Polanen.

Carnaval

In de buitenwijken van Paramaribo zijn het gewoonlijk kikkers, honden en hanen, gekweld door hun biologische klok, hormonen of ontevredenheid met hun rol in het universum, die de nachtelijke stilte verstoren. Vannacht was het echter de muziek die aanspoorde om te feesten zonder na te denken, die velen uit hun slaap hield. Woorden in een taal die alle Surinamers kenden, maar die weinigen verstonden. Muziek bestemd voor mensen die niet aan slapen dachten. Die dingen wilden doen die overdag onbeschaafd en door sommigen zelfs onzedelijk genoemd zouden kunnen worden.
     Toen Ray na het werk zijn straat in liep, raasde het geluid als een wervelstorm op hem af. Hij boog zijn hoofd en liet het over zich heen komen. Carnaval. Brazilianen hadden na lange voorbereiding zijn wijk met de precisie van een militaire operatie overgenomen.

Hij naderde de bron van de muziek. La Pina, een Braziliaans hotel. Het gele gebouw leek elk moment uit elkaar te kunnen barsten. Op het grote terras aan de voorzijde vierde een deinende massa Brazilianen waar ze een heel jaar naar uit hadden gekeken. Carnaval. De vonk die zelfs een geheel uitgeblust of opgebrand leven weer op zou doen vlammen. Vrouwen slechts gehuld in bikini’s, glitter en veren. Borsten, heupen en billen die onvoorwaardelijke aandacht opeisten.
     ‘Ray, Ray!’ 
     Een jonge man maakte zich los uit de menigte en liep op hem af, zijn armen gespreid. Brian. Lang, atletisch, een mond die altijd lachte en alles beter wist. ‘Waarom zo’n haast? Kom een beetje carnaval vieren. Je hebt toch niemand meer die thuis op je wacht?’
     Hij kende Brian al sinds de lagere school. Zoals zo veel vriendschappen was ook deze vriendschap niet bestand geweest tegen volwassen worden.
     Brian omhelsde hem, alcoholdamp in zijn gezicht blazend, zijn pupillen groot en leeg. Twijfelend liep Ray met hem mee naar een tafel aan de rand van het terras.
     ‘Dit is het leven,’ zei Brian en plofte neer op een stoel. 
     Ray ging tegenover hem ging zitten, maar had eigenlijk al spijt dat hij meegelopen was.
     Er stonden twee grote glazen met een witte drank op de tafel. Brian schoof er een naar hem toe.
     ‘Sonho. De Brazilianen zeggen dat het je potentie verhoogt. Bullshit. Heb ik ook niet nodig… maar als je het drinkt voor je gaat slapen, droom je dat je het doet!’ Hij keek als een kind dat een manier had gevonden om onbeperkt te kunnen snoepen. Ray lachte en nam een slok. Het was dik en romig, maar had de smaak van verzuurde melk. Hij spoog het uit en zette zijn glas naast dat van Brian.
     ‘Jezus Christ! Drink jij het maar op,’ zei hij. 
     Brian hief zijn glas alsof hij een toost uitbracht en dronk het in één teug leeg. Hij knikte in de richting van een vrouw die op het terras danste.
     ‘Wat vind je van Maria?’
     Ze was langer en dikker dan de andere Braziliaanse vrouwen op het terras. En mooier. Zonde dat ze zo dik was, dacht Ray. Ze had het gezicht van een filmster en prachtig blond haar dat om haar hoofd danste. Een decolleté dat iedere man kansen en risico’s zou doen afwegen. De zwarte jurk vol glitter zat zo strak om haar lichaam dat Ray ’s adem even stokte. Haar brede heupen volgden moeiteloos het snelle ritme. Hij borg zijn begeerte snel op in een kluis in zijn brein. 
     ‘Heel mooi, maar een beetje te dik,’ zei hij. 
      Brian lachte smakelijk. 
     ‘Dik? Je bent gek! Dat… dat..is een goddelijk lichaam.’
     Maria liep op hun tafeltje af. Ze ging naast Brian zitten en gaf Ray een hand.
     Haar grote groene ogen straalden een meisjesachtige onschuld uit. Onschuld die een grotere aantrekkingskracht had dan welk lichaamsdeel dan ook. Al zou echte onschuld op een plek als deze nooit kunnen overleven, dacht Ray.
     Ze keek hem aan alsof ze hem eerder ontmoet had, maar niet meer wist waar. 
     ‘Je kan goed dansen,’ zei hij in het Portugees.
     Haar glimlach was open en gul.
     ‘Dank je. Waar heb je zo goed Portugees leren praten?’ vroeg ze. 
     ‘Mijn ex,’ zei Ray. 
     Hij probeerde te kijken alsof hij de vrouw die zijn hart met de achteloze routine van een slager uit zijn lichaam had gesneden, allang vergeten was.
     Maria fluisterde iets in Brians oor. Haar tong bewoog vluchtig over haar bovenlip. Ze stond op en stak haar hand uit naar Brian. Ray voelde een tinteling in zijn brein. De kluis ging open.
     Brian grijnsde, pakte het glas sonho en stond op.
     ‘Ik ga even met haar naar het hotel,’ zei hij. ‘Maar wacht op me. Ik moet met je praten. Ik heb een groot probleem.’ 
     Hij legde zijn arm om Maria’s middel en liep met haar naar de ingang van het hotel. Ray stond op en ging aan de bar zitten.

Maria kwam na een kwartier terug. Zonder Brian. Ze ging naast Ray zitten en streek met haar hand een onzichtbare lok haar naar achteren. Ze haalde diep adem.
     ‘Waarom denken alle dronken mannen dat Braziliaanse vrouwen seks met ze willen?’ 
     Ze schudde haar hoofd. 
     ‘Ik wilde hem alleen op een rustige plek vertellen dat het niets zou worden tussen ons. Toen begon hij mij uit te schelden en pakte zijn mobiel om een vriendin te bellen.’ 
     Ray was niet verbaasd. Brians leven was een aaneenschakeling van grote en kleine rampen. Gespecialiseerd in het ontwerpen en bouwen van luchtkastelen liet hij slagvelden achter waar ex-vriendinnen, zakenpartners en schuldeisers gedesillusioneerd ronddoolden.
     Ray bestelde een cola, Maria een sonho.  
     ‘Het schijnt dat je er mooie dromen van krijgt,’ zei Ray. 
     Maria knikte en schudde de dikke drank in haar glas.
     ‘Je droomt van wat je het liefste doet,’ zei ze. 
     ‘Waar ga jij dan van dromen straks?’ vroeg Ray.
     Ze glimlachte. Nu pas zag hij hoe zacht haar gezicht was. Zacht genoeg om troost te bieden. Hoop te geven. Hij deed geen moeite meer om de kluis in zijn hoofd  dicht te krijgen. 
     ‘Wist je dat er hier vorig jaar iemand door een assasino vermoord is?’ vroeg Maria. 
     ‘Een assasino?’ vroeg Ray. 
     ‘Een huurmoordenaar,’ antwoordde ze. ‘Het gebeurt vaak tijdens carnaval. In de chaos.’ 
     Ray keek om zich heen. 
     ‘Vanavond niet hoop ik,’ zei hij. 
     Ze lachte en schoof naar hem toe. Haar been raakte even het zijne. Haar gezicht was heel dichtbij. De grens van afstandelijkheid overschreden, balancerend op die van intimiteit. 
     ‘Ray, jij hoeft toch niet bang te zijn voor een assasino?’ 
     Ze sprak zacht. 
     ‘De mensen die bang moeten zijn, zijn degenen die vreemdgaan, hun schulden niet afbetalen… drugsdealers te slim af proberen te zijn. Die dingen doe jij toch niet?’
     Ray lachte en schudde zijn hoofd.
     ‘Nee, maar ik zou het niet leuk vinden als er  iemand vlak voor mijn ogen werd afgemaakt.’ 
     ‘Die persoon heeft dan al genoeg waarschuwingen gehad, geloof mij,’ zei Maria.
     ‘En stel dat er onschuldige mensen geraakt worden door die assasino?’
     Ze legde haar hand op zijn arm en kneep er zachtjes in. Haar hand voelde koel, koud bijna. 
     ‘Als de assasino een professional is, merkt de omgeving er niets van. Het gaat snel en geluidloos. Netjes.’
     ‘Netjes? Je hebt het over een mensenleven!’ 
     Ray keek in de ogen die nu zo dichtbij waren dat hij het patroon van zwarte streepjes in de groene irissen kon zien. Een landkaart ontworpen om in te verdwalen. Ze knikte alsof hij met succes een test doorstaan had en nam een slok sonho. 
     ‘Lieve Ray, luister. Ik heb het in Brazilië vaker meegemaakt. Als men erachter komt dat er een assasino aanwezig is, is die al lang klaar.’
     Ray lachte. ‘O, dus je vindt alleen een lijk!’
     ‘Sommigen assasino’s laten het achter,’ zei ze. ‘Maar de goede zorgen ervoor dat het verdwijnt en nooit meer gevonden wordt.’
     Ze leek genoeg te krijgen van het onderwerp.
     ‘Laten we het hebben over belangrijke dingen,’ zei ze. ‘Geloof je in God?’ 
     ‘Misschien… waarom wil je dat weten?’
     ‘Het is belangrijk voor mij. Geloof je in een god en in een duivel?’
     ‘Een duivel?’ 
     Ray barstte in lachen uit. 
     ‘Daar kunnen we nog lang over praten, maar over duivels gesproken… ik ga eerst even kijken of Brian oké is. In welke kamer zit hij?’ 
     Ze aarzelde even.
     ‘Dertien. Hij zal wel in slaap gevallen zijn. Kom snel terug en neem hem in godsnaam niet mee.’

Hij liep het hotel binnen. Het was er koel en doodstil. Achter de balie van de receptie zat een oude man over een boek gebogen. Zijn grijze haar was zo lang dat het bijna de bladzijden raakte. Het leek alsof hij er al jaren in dezelfde houding zat. 
     Ray vroeg hem in het Portugees waar kamer dertien was. 
     Hij keek Ray met een verbaasde blik aan en sloot het boek. Het was een bijbel. Zijn gezicht was verweerd als een rots waar de branding jaar in jaar uit stukjes uit probeert te slaan. 
     ‘We hebben geen kamer dertien,’ zei hij. ‘Wij Brazilianen zijn erg bijgelovig, weet je.’
     ‘Ze kwamen hier een halfuur geleden binnen,’ zei Ray. ‘Een lange Surinaamse man. Dronken. En een blonde Braziliaanse. Dik, maar mooi.’
     De portier knikte. ‘Ja. Zij ging na tien minuten weer weg. Ze leek buiten adem. Toen ze zag dat ik de Bijbel las, zei ze dat dat tijdverspilling was. Dat ik toch in de hel zou komen.’ Hij grinnikte. 
     ‘In welke kamer zit hij?’ vroeg Ray. ‘Ik wil even kijken of hij oké is.’
     De portier hees zichzelf omhoog en wenkte Ray om hem te volgen.
     ‘Kamer 113. Loop met mij mee.’ 
     Hun voetstappen klonken hol in de gang. Het hotel leek geheel verlaten. Ze stopten bij de deur met het nummer 113 en de portier klopte er een paar keer hard op. 
     Geen reactie. 
     ‘Brian, ik ben het Ray! Doe open!’ riep Ray.
     De man schudde zijn hoofd, stak de sleutel in het slot en opende de deur.
     Ray stapte naar binnen en keek rond. 
     Geen ramen. Alleen een tweepersoonsbed, met aan weerszijden een nachtkastje. Het bed was keurig opgemaakt. Het enige bewijs dat er iemand in de kamer was geweest, was een glas op het nachtkastje. Er zat een bodempje sonho in.
     Ray hurkte en keek onder het bed. 
     ‘Niemand,’ zei hij tegen de portier, die verbaasd rondkeek.
     ‘Hoe kan dat? Om naar buiten te gaan moet hij langs mij gekomen zijn en ik laat niemand weggaan zonder de sleutel in te leveren,’ zei de man. 
     ‘Is er nog een andere uitgang?’ vroeg Ray. 
     De man schudde zijn hoofd. 
     ‘Ik zat al die tijd achter de receptie en er is niemand meer naar binnen of naar buiten gegaan.’
     Ray dacht na. Misschien was de portier achter de balie in slaap gevallen. Maar waarom was Brian dan niet naar hem toe gekomen? Wilde hij Maria ontlopen? De portier tilde het glas op en rook eraan. 
     ‘Die sonho ruikt vreemd,’ zei hij.
     Ze liepen terug naar de receptie.
     ‘Had je vriend vijanden? Gebruikte hij drugs? Was hij mensen geld schuldig?’ vroeg de man.
     Ray wilde knikken, maar bedacht zich en haalde slechts zijn schouders op. Hij keek om zich heen om te zien of er nog een mogelijke uitgang was. 
     De man boog zijn hoofd en schudde het langzaam heen en weer.
     ‘Denk je dat carnaval alleen maar dansen, drinken en seks is?’
     Zijn vermoeide ogen peilden Rays intelligentie.
     ‘Tijdens het carnaval komen er ook andere dingen naar boven. Gevaarlijke dingen,’ zei hij. Hij opende de deur en wees naar het terras.
     ‘Tijdens het carnaval komen de duivels dansen,’ zei hij. ‘De mooiste zijn de gevaarlijkste.’ 
     De muziek was langzaam. Treurig. Slechts één vrouw danste. Gemodelleerd door honderdduizenden jaren evolutie totdat geen man haar zou kunnen weerstaan. Toen ze hem zag, wenkte ze hem en hij liep naar haar toe. Achter haar glimlach school een andere wereld. Toen hij haar aanraakte kromp zijn hart ineen en stopte met kloppen.

Hij liet La Pina met grote passen achter zich. Het lukte hem niet zich te herinneren wat er precies gebeurd was. Hij schudde zijn hoofd. Carnaval was niets voor hem. Morgen zou hij Brian opzoeken.


Chris Polanen is dierenarts in Amsterdam-Zuidoost. De in Suriname geboren en getogen auteur kwam op twintigjarige leeftijd naar Nederland en begon te schrijven om met zijn heimwee naar Suriname om te gaan. Hij schreef columns en korte verhalen die zowel in Suriname als in Nederland verschenen. Met ‘Carnaval’ won hij in 2011 de belangrijkste literaire prijs in Suriname, de verhalenwedstrijd van De Ware Tijd Literair. In 2018 verscheen zijn debuutroman Waterjager.