De crowdfundingsactie voor de J.M.A. Biesheuvelprijs 2019 eindigt op 17 februari. (U kunt hier een bijdrage aan het prijzengeld doneren.) Tot die tijd geven we het woord aan verschillende ambassadeurs van het korte verhaal. Vandaag: een kort verhaal van Joost Oomen.


En verre vingers tien

DUIM
Ook al zit je op twaalfhoog, je kunt het geluid van de bouwput horen. Je doet de afwas. Je bent uit je bed gerold, je hebt een boxershort aangetrokken en met blote borsten en zonder sokken ben je begonnen aan de afwas. Omdat er niet meteen warm water uit de kraan kwam, ben je vergeten om de koude kraan open te draaien, waardoor het water nu veel te heet is en pijn doet aan je handen. Als je ze uit het water haalt kleuren ze knalrood.

 Het hele aanrecht is bedekt met vuile vaat. Ook op de grond van de keuken staan pannen, glazen ovenschalen, en stapels schoteltjes met uitgeharde kwark op de rand. De vloer van de keuken is niet bedekt met zeil of tegels, alles staat direct op het kale beton. Je hoort de betonkruimels onder het glas krassen, als je een vuile ovenschaal met je blote voet naar je toe trekt.

Je wast een groot keukenmes af. Je vouwt het roze schuursponsje om het snijvlak en beweegt het mes heen en weer door je, met het schuursponsje beschermde, hand.

Opeens begint het mes te spartelen. Je schrikt, laat het schuursponsje los en trekt je hand uit het water. Het mes rolt zich steeds om, als een gevangen tonijn die zich in paniek uit een vissersnet probeert te wiebelen. Het mes spartelt zo erg, dat het afwaswater hoog opspat. Je boxershort en je borsten worden nat. Er landen druppels op je lippen. Je proeft de nepcitroensmaak van het afwaswater in je mond. Het blinkende mes weerkaatst de plafondlamp van de keuken als een lange, gele streep recht over het lemmet. Die streep flitst onder water terwijl het mes in paniek tussen de vier roestvrijstalen wanden een uitweg zoekt.

Je ziet dat het je eigen linkerhand is die het wilde spartelen van het mes veroorzaakt. Je laat het mes los. Het water wordt weer kalm. Op de bodem van de gootsteen ligt het mes uit te hijgen.

Je trekt aan het koordje van de stop en het afwaswater loopt weg. Als je bedenkt dat het afwaswater twaalf verdiepingen naar beneden valt om vervolgens op een bocht van negentig graden te pletter te storten, begin je bijna te huilen.

WIJSVINGER
Je staat voor de witte wc-pot met de deur achter je open. Met je linkerhand grijp je grote plukken schaamhaar. Je draait ze om je vinger en knipt ze met de keukenschaar af. Vandaag ben je een jongetje. De plukken haar gooi je in de wc. De haartjes blijven drijven. Je trekt door. Alle haartjes verdwijnen. De rest van de dag heb je jeuk aan je kruis.

MIDDELVINGER
In de Bijbel lees je het verhaal over die ene keer dat Jezus kiespijn had. In het verhaal zit Jezus met zijn apostelen in een boomgaard vol rijpe citroenen van een vruchtentaart te smikkelen, maar bij elke hap taart krimpt Jezus ineen van de pijn aan zijn gebit. De apostelen zien hun leidsman lijden en stellen allerlei remedies voor. Petrus stuurt zijn sherpa de berg op om cocabladeren te halen en nadat de sherpa met een volle plastic zak is teruggekeerd, probeert Petrus de coca stiekem tussen de happen taart van Jezus te stoppen. Lucas haalt een fles gefermenteerd bier onder zijn toga vandaan en trekt aan Jezus’ haar om zijn hoofd achterover te krijgen zodat hij zijn mond vol kan gieten. Glimlachend als gesmolten boter weerstaat Christus alle geneespogingen van zijn volgelingen. Dan bukt Jezus en raapt een zwart steentje van de grond. Hij stopt het steentje in zijn mond. Met zijn tong legt hij het steentje op de goede plek en hij spert zijn mond open. Een gapend zwart gat met voorin een rode tong en achterin een rij stompe kiezen. Dan, met een machtige klap die in alle uithoeken van Israël te horen is, klapt Jezus zijn kaken weer op elkaar. Lucas, Petrus, Marcus, Johnny en alle andere apostelen schrikken zich natuurlijk wezenloos, maar Jezus brengt zijn hand naar zijn mond en spuugt erin. Op zijn hand liggen vier witte stukjes kies en het zwarte steentje. Met zijn wijsvinger boort Jezus vijf gaatjes in de grond van de citroenenboomgaard. In elke gaatje plant hij een stukje tand en in het laatste het steentje. Na een jaar groeit uit het eerste stukje een abrikozenboom, uit het tweede een wilde kers. Uit het derde stukje kies groeit een treurwilg en uit het vierde een cipres. Uit het steentje groeit na vele jaren een kastanjeboom. Achter elk van de handvormige bladeren groeit in een stekelige bolster een nieuw zwart steentje.

RINGVINGER
Apostel Johnny is vannacht naar je toe gekomen. Je droomde van een zebrapad met aan de overkant een stoplicht. Jij was de enige aan deze kant, aan de andere kant stonden duizenden mensen. Toen het licht op groen sprong begonnen jij en de duizenden mensen op elkaar af te lopen. Terwijl de duizenden mensen op je af liepen, riepen ze: ‘Whaa! Wha-wha-wha! Whaa!’ Sommigen riepen zelfs een langgerekt ‘whaaa’, terwijl ze zichzelf op de borst sloegen. Het was doodeng.

Plotseling liep apostel Johnny voorop. Hij droeg een lichtblauw overhemd, een broek in dezelfde kleur en witte schoenen. Hij glimlachte breed, met open mond en zijn zwarte wenkbrauwen stonden als triomfbogen boven zijn ogen gekromd. Toen hij je in het midden van de straat bereikte, pakte hij een mes uit de achterkant van zijn broekband en sneed een van jouw twee zware borsten eraf. Met in zijn hand jouw borst draaide hij zich sierlijk om, zijn arm hoog opgeheven. Uit de afgesneden, open kant van jouw borst sproeiden talloze diamantjes over de menigte.

Toen vloog er een zeemeeuw over. Zijn veren waterafstotend want volledig doordrenkt met vet. Hij had een zwart steentje in zijn gele, scherpe bek.

PINK
Vanmiddag heeft iemand een envelop met briefgeld door je brievenbus geduwd. Je zag het gebeuren. Een schuifelende, kromgebogen schim op de galerij achter het matglas. Het optillen van het klepje, het verschijnen van een van de vier witte punten, het vallen van de envelop op de ruwe, bruine mat. De schim verdween en je hebt geen idee wie het was.

PINK
Twaalfhoog is verschrikkelijk hoog. Soms is het heel moeilijk voor je om hier, zo hoog, te blijven zitten. Soms draai je de thermostaat zo hoog als hij kan, wacht totdat het in huis bloedheet en kurkdroog is, kleed je uit en legt je naakte lichaam tegen het grote raam. Het raam voelt heerlijk koel aan je wang, je borstkas, je buik en je bovenbenen. Je billen willen ook gekoeld worden, maar die mogen nog niet. Je voelt de gele, beregende lichtjes van de hele stad dwars door je naakte lichaam stromen.

RINGVINGER
Er is een meneer bij je op bezoek geweest. Hij stelde zich voor als Amir, Amir van de woningbouwvereniging. Waarom was Amir als clown verkleed? Amir had verbaasd gezegd dat hij helemaal niet als clown verkleed was. Je kon Amir alleen maar gelijk geven.

Amir kwam je een brief overhandigen waarin stond dat je de enig overgebleven bewoner van de flat was en dat de gemeente en de woningbouwvereniging samen hadden besloten dat je het pand ergens in de komende twee maanden moest verlaten. Je zei tegen Amir dat dat niet kon. Amir vroeg waarom dat niet kon. Jij zei dat het niet mocht. Amir zei dat het van hem wel mocht. Amir probeerde daarbij net zo boterzacht te glimlachen als Jezus deed in de citroenboomgaard. Dat lukte hem maar voor de helft. De ene helft van Amirs gezicht werd van boter, de andere helft van roestvrijstaal. De zei je hem ook. Je dacht dat je hem dat zei. In werkelijkheid zei je: ‘Wha! Wha-wha-wha! Whaa!’, waarna Amirs gezicht betrok, hij zijn spullen bij elkaar raapte en met haastige pas naar de voordeur liep. Amir liet de voordeur met het matglas wijd openstaan. 

Nu het buiten donker is geworden, zijn de lichten op de galerij aangefloept.

MIDDELVINGER
Midden in de Indische Oceaan, tussen Thailand en India, ligt een eiland ter grootte van Manhattan, helemaal begroeid met ondoordringbaar, diepgroen regenwoud. Op luchtfoto’s zijn diep in het woud drie meertjes te onderscheiden. Het witte strand ligt als een vestingmuur om het woud heen, maar door het dikke bladerdak van de bomen is er alleen maar te raden wat er zich op het eiland afspeelt.

Dit eiland heet Noord-Sentinel. Het is de woonplaats van de laatste groep mensen op aarde die volledig geïsoleerd van de rest van de wereld leeft. Het is door de Indiase regering, die het eiland beheert, ten strengste verboden contact te maken met de stam die op het eiland woont. Sinds het verbod in 1996 van kracht werd, is er slechts één ontmoeting tussen Sentinelezen en de moderne beschaving geweest. Twee vissers die illegaal in de wateren rondom Noord-Sentinel aan het vissen waren, vielen in slaap en dreven met boot en al naar ondiepe water vlak bij het eiland. Toen een groep met pijl en boog bewapende Sentinelezen de vissers ontdekten, werden ze opgejaagd, gevangen en vermoord.

In het bos op Noord-Sentinel hebben maar een handvol niet-Sentinelezen ooit voet gezet. De enige keer dat een expeditie het woud betrad, was in januari 1880. Een groep Britse avonturiers onder leiding van kapitein Maurice Vidal Portman vond een stelsel van paadjes door de dichte bossen en door die paadjes te volgen bereikten ze een dorp. Het dorp was verlaten. Achtergelaten bamboemessen en kookpotten wezen erop dat de bewoners in grote haast waren vertrokken. In het midden van het dorp vond de expeditie een enorme stapel houtskool, as en verkoolde boomstammen. Het smeulde nog. De stapel was zo groot dat kapitein Portman vermoedde dat dit vuur al decennialang brandde. Aangezien er nergens in het dorp vuurstenen of vuurbogen werden gevonden, stelde Portman vast dat het vuur in dit dorp ooit toevallig was ontstaan door een blikseminslag en daarna generaties lang was aangehouden. Nu was het grote vuur uit.

Nog nooit heeft een Sentinelees geprobeerd van het eiland af te komen. De Sentinelezen blijven verstopt tussen de bladeren van het groene bos. Golfjes bereiken kalm het witte strand. Als je stil op een stoel zit, je ogen sluit en aan ze denkt, kun je er zeker van zijn dat ze op datzelfde moment, op hun eiland, leven. Wachtend op de bliksem en zich van jouw bestaan totaal onbewust.

WIJSVINGER
‘Apostel Johnny,’ zeg je.
‘Apostel Johnny, kun je me horen?’

Er komt geen antwoord.

Je bent op je rug voor de voordeur gaan liggen, met je nek op de drempel en je hoofd net op de galerij. Je kijkt naar de sterren. Het is koud. De wind maakt suizende geluiden terwijl hij zich onvermoeibaar langs de flat wringt. De sterren maken ook geluid. Je kunt hun diepe zoemen horen terwijl ze licht van miljarden kilometers ver naar jouw ogen zenden. Sommige sterren staan duizend lichtjaren bij elkaar vandaan terwijl jij ze in één oogopslag in je op kan nemen. Een trechter aan lichtdraadjes van intergalactische proporties eindigt precies in jouw pupil.

‘Apostel Johnny,’ zeg je tegen de sterren.
‘Apostel Johnny, kun je me horen?’

Maar er is geen moederschip dat een signaal uitzendt. Geen ster die naar je knipoogt, geen maan die valt en je opslokt in haar zilverwitte licht. De hand van apostel Johnny blijft verstopt in het donker van de hemel, zijn vingers verschijnen niet en rapen je niet op.

DUIM
Ook al zit je op twaalfhoog, je kunt het geluid van de bouwput horen. Een mannenstem, een radio, een boor. De wind en de geluiden stromen je huis binnen door de openstaande voordeur en als je op de lege galerij gaat staan en je hand over de reling uitstrekt, kun je voelen dat het regent ook al is de lucht zo ver je kunt kijken strakblauw.

Het zijn geen druppels water die naar beneden vallen, het is de Heilige Geest. Talloze kleine Heilige Geestjes vallen op je handpalm en glijden er in kleine stroompjes weer af of blijven er als sneeuwvlokken op liggen. Vlokken Heilige Geest dwarrelen naar beneden en jij bent gelukkig. Je draait je om, met de reling van de galerij in je rug en je probeert je zo ver mogelijk achterover te buigen en spert je mond open, zodat de Heilige Geest bij je naar binnen kan vallen.

Maar zodra je achterover over de reling hangt, verandert de Heilige Geest van gedaante. Waar de Heilige Geest net nog zacht water en sneeuw was, komt de Heilige Geest nu in punaises, scheermesjes en oude dekseltjes van blik uit de lucht vallen. Je schrikt en probeert je gezicht met je handen te beschermen. Maar de Heilige Geest snijdt je, haalt je open, valt langs je wangen, je voorhoofd en uit de talloze kleine sneetjes komt helderrood bloed.

Dan geef je het op. Je voelt de bovenkant van de reling langs je onderrug, naar beneden over je kont schuiven en het zwaartepunt van je lichaam verplaatst zich opeens met een ruk naar je kruin en je valt. Met je hoofd naar beneden en je armen wijd komt de bouwput op je af.

‘Apostel Johnny, kun je me horen?’ Maar er is geen ster die ooit een mens opving.


Joost Oomen (1990) is dichter en schrijver. Hij publiceerde de poëziebundels Vliegenierswonden en De stort en maakte de vinylsingle Joost Oomen. In 2016 verscheen bij Wintertuin Uitgeverij zijn chapbook De zon als hij valt, een novelle over de reis die een jongen, een meisje, een oog en een pols afleggen om samen te zijn. Joost werd geselecteerd voor Connecting Emerging Literary Artists, een ontwikkeltraject voor schrijvers en vertalers uit zes Europese landen. ‘En verre vingers tien’ schreef hij voor dit project. Momenteel werkt hij aan zijn debuutroman en aan een derde dichtbundel.