De crowdfundingsactie voor de J.M.A. Biesheuvelprijs 2019 eindigt op 17 februari. (U kunt hier een bijdrage aan het prijzengeld doneren.) Tot die tijd geven we het woord aan verschillende ambassadeurs van het korte verhaal. Vandaag: een kort verhaal van Jasmijn Kam.


Koorddanser

Wanneer de twee vrouwen samen vertrokken zijn blijft Daan nog even aan de rand van het zwembad zitten. De zon weerkaatst op het water, het is fel aan zijn ogen. Hij hoort krekels in de bosjes. Een kleine hagedis schiet voorbij, lijkt dan van zichzelf te schrikken en blijft doodstil een paar centimeter van zijn linkerhand af zitten. De buik van het beestje beweegt razendsnel op en neer. Daan beweegt heel langzaam zijn rechterhand naar het reptiel om hem te vangen en laat dan heel vlug zijn vingers als een kooitje om het beest heen neerkomen. Hij voelt het gespartel onder zijn handpalm, maar wanneer hij het beestje op wil tillen om het van dichtbij te bekijken heeft hij niets in zijn handen. Op de grond ligt een dun, groen staartje. Een helderrood uiteinde. Vochtig en glanzend, maar zonder dat er bloed uit druppelt. Het stuiptrekt nog een paar keer en geeft het dan op. Daan voelt zijn maaginhoud omhoogkomen, proeft het zuur op het achterste van zijn tong en gaat staan.

Op gevoel loopt hij naar het huis. Hij hoort het geklater van de douche en heel in de verte Helènes stem. In zijn kamer stroopt hij langzaam de kleine zwembroek van zijn lijf, pakt hij nette kleren uit de kast en legt ze voor hem op bed. Voor hij naar Frankrijk vertrok had hij vaker dit gevoel, meestal als hij net wakker werd, zijn matras nat van het zweet, de ramen van zijn kamer potdicht om het geluid van de straat buiten te houden. Net als toen helpt het nu ook om zijn kleren uit te zoeken en een voor een aan te trekken. Net wanneer hij het knoopje van zijn polo dichtdoet klopt Helène op zijn deur. Hij reageert niet, ze laat zichzelf binnen.

‘Jullie kunnen het beste binnen nu en een half uurtje vertrekken, dan kan je nog een hapje eten in de stad voor het feest begint.’ 
     ‘Wil je echt niet mee?’ 
     ‘Ik heb nog heel veel te doen vandaag, Daan. Ik dacht dat jij en Edie het prima met elkaar konden vinden.’
     ‘Ik vind Edie fantastisch.’ 
     ‘Dan is er toch geen probleem?’ 
     Daan staat op van het bed en wil de deurklink pakken, maar Helène houdt hem tegen.
     ‘Je moet niet vergeten dat ze onze gast is. Dat jij geen behoefte hebt om te gaan betekent niet dat het niet heel veel waard is voor Edie. Ik heb ook wel eens geen zin om eerder op te staan om ontbijt te maken, of om de bloederige poep van iemands billen te wassen. Snap je wat ik bedoel?’ Voor het eerst sinds zijn komst lijkt zijn tante op zijn moeder.
     ‘Ik kom zo naar beneden,’ zegt hij.

In de keuken zit Edie al klaar. Ze ruikt naar jonge meisjesparfum, bloemig en fris. Helène heeft haar in een zwarte, katoenen jurk gehesen die maar een klein beetje te groot is, ze draagt een grote strohoed en ze lacht naar hem alsof ze hem gerust wil stellen. 

‘Kijk nou, daar is mijn date!’ Edie laat zich grijnzend omhoog helpen en haakt haar arm in die van Daan. Als ze bij de auto aankomen voelt Daan hoe een straaltje zweet langs zijn slaap en daarna zijn hals naar beneden glijdt. Er klopt een ader op zijn slaap. Ondanks dat de wagen in de schaduw heeft gestaan, is het bloedheet binnen. Het leer van de stoelen kleeft aan zijn huid. Hij probeert de knop van de airco in te drukken, maar de letters lichten niet op. Edie bekijkt haar lipstick in de buitenspiegel, poetst haar voortand schoon met haar middelvinger. De kleur is al in de lijntjes om haar mond getrokken. 

Het is redelijk druk in het stadje. Aan de rand staan vier grote trailers en een rood gestreepte tent. Daan parkeert zijn auto op de laatste vrije plek van de parkeerplaats, onder een grote plataan. De boom is hoog en dik, in de stam zit een oud straatbord vastgegroeid, de ronde bobbels hout verzwelgen het metaal.

‘Wil je stiekem even kijken?’ vraagt Edie, en voordat hij antwoord kan geven heeft ze zijn hand al gepakt en neemt ze hem mee, langs de rij auto’s en zodat ze om de hoek van de trailer kunnen kijken.
     ‘Oh.’ 
     ‘Ja, shit.’ 

Er komt een scherpe geur hun kant uit. Daan voelt zich misselijk. Voor hen staat een grote, stevige kooi, niet veel groter dan een auto. Daarin één tijger. Het beest is groot, zijn huid lijkt los en soepel om hem heen te zitten. De vacht is niet op alle plekken even dicht. Met een lome tred draait hij keer op keer om zijn eigen as. Hij schuurt langs de tralies met zijn zware kop. Er staan nog meer beesten. Een geit en een bok met halsbanden om, een grote struisvogel in een cirkel van gaasdraad, aapjes in kooitjes. De tijger gromt zacht. Even neemt hij een pauze in het gedraai. Hij sproeit een straal urine op de parkeerplaats, donker vocht trekt meteen in het asfalt. Meteen komt er een circusmedewerker aangesneld. Hij schreeuwt, Daan kan niet verstaan wat hij zegt.

Edie draait zich om en beent zonder iets te zeggen weg. Hij loopt achter haar aan, wanneer ze bij de plataan komen staat ze stil. Ze leunt tegen de stam. Buiten adem, rood aangelopen. Daan klooit met zijn aansteker, een straatverkoper biedt hen een krant aan. Hij hoort Edie’s ademhaling en in de verte het geluid van een megafoon. Iemand oefent misschien al.
     ‘Weet je waarom mensen naar het circus gaan?’ 
     Edie pulkt aan een stukje boombast. Het valt op de grond, naast haar voet. 
     ‘Voor het spektakel?’
     ‘Dat zou je denken, hè? Maar dat is het niet. Mensen gaan, omdat ze diep in hun hart weten hoe vreselijk fout het kan gaan. Ze willen de acrobaat uit de touwen zien vallen, het mooie jonge lijf dat zoveel kan voor altijd verpest. Ze willen dat de kaken van de leeuw zich om de charmante kop van de dompteur klemmen. De kans is klein, maar hij is er altijd. Iedereen weet het. Iedereen hoopt het. Iedereen wil iets moois verziekt zien worden. En ze staan allemaal in de rij voor die kleine kans.’ 

Er loopt een familie voorbij, twee ouders en hun dochter. Ze zien er Nederlands uit. Heel even heeft hij het idee dat het meisje hem langer bestudeert dan normaal, maar ze staart vast naar de tent, in de hoop een glimp op te vangen van wat er vanavond te zien is. Hij kijkt naar Edie en weer terug, maar wanneer hij het gezin weer zoekt in de straatjes zijn ze alle drie verdwenen. 


Jasmijn Kam (1994) studeerde in 2015 af aan de opleiding Creative Writing. Ze woont in Rotterdam en werkt op dit moment aan haar debuutroman.