Anton de Goede vroeg Maarten Biesheuvel in een interview wie volgens hem de mooiste korte verhalen schrijft. Biesheuvel twijfelde geen moment en noemde Franca Treur, speciaal om onderstaand verhaal. Het roerde hem tot tranen.

Slacht

De boerenzoon die met zijn gezin op het dorp woonde, had ingestemd met de aanschaf van een kwart van een koe. Hij en zijn vader beschouwden het beoogde beest niet als koe, want ze nam geen kalf op. Ze zou dus nooit van haar leven melk geven. Daarom had de boer het dier bestemd voor eigen gebruik.

Zelf hield de boer de helft van het vlees, wat vrij veel was voor twee personen, maar zijn vrouw kon het niet laten om aan deze of gene stukken vlees uit te delen, met name de in schijven gezaagde poten met merg om soep van te trekken. Het laatste kwart zou naar zijn zwager gaan.
Toen de slager opbelde dat het dier was geslacht en dat het vlees bezorgd zou worden, maakte de boerin het blad van haar keukentafel steriel. Zij drieën, de boerin, de boer en hun zoon, namen plaats om de tafel, en verdeelden het vlees uit de grote kratten in afgepaste porties. Gezinsporties voor de zoon en zijn vrouw en hun twee dochters, kleine porties voor de zwager en zijn vrouw, en iets daar tussenin voor de boer en boerin, die beiden grote eters zijn. Ze stopten de porties in diepvrieszakken en schreven er met een marker ‘kogelbiefstuk’ op en ‘tartaar’ en ‘lendelappen’.
Een kwart van al het gehakt was voor de zwager en de helft was voor de zoon, omdat zijn vrouw altijd graag werkte met gehakt. Zowel de zwager als de zoon hielden niet van lever, dus de lever bleef in zijn geheel op de boerderij, en na een telefoontje naar de zwager gold dat ook voor de tong. Eigenlijk was dat telefoontje overbodig, de boerin wist al honderd procent zeker dat haar broer niet op tong zat te wachten, maar dat gold niet voor de boer en daarom belde die toch.

De zwager zei en passant nog dat hij hoopte dat er deze keer veel rollade bij zou zitten. De boer antwoordde dat er drie rollades waren, voor iedere partij één.
De zoon laadde het ingepakte gehakt en de rest van zijn kwart in de koffer van zijn Ford Focus en reed ermee naar zijn huis op het dorp. Daar hielpen zijn vrouw en twee dochters het vlees via de voordeur door het huis naar het schuurtje in zijn achtertuin dragen. In het schuurtje stond een grote splinternieuwe vrieskist, en ze namen de tijd om het vlees er op een handige manier in te leggen, met het gehakt waar ze zo van hielden bovenop.
De buren kregen elk een zak hacheevlees. De buren daar weer naast ook, een kleinere zak. Bij één van hen lagen ook al een paar mergpijpen op het aanrecht, het bleek dat ook de boerin al aan haar uitdeelronde was begonnen.
Aan het eind van de dag had iedereen wat, althans de mensen met wie ze het meeste omgingen. De Afghaanse asielzoekers in het huis aan de rand van het dorp hadden niets, want ze waren geen kennissen van de familie. Het jaar erop zou de boerin hun echter voor de zekerheid ook wat mergpijpen brengen.
Niet lang na de slacht was namelijk de vrieskist in het schuurtje van de zoon leeggehaald. Niemand had iets gezien, maar het hele dorp was het er over eens wie dat hadden gedaan.

Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in NRC Handelsblad en is met toestemming van de auteur op deze website geplaatst.