In de weken tot de bekendmaking van de prijs voor 2025, op 20 februari, verschijnt telkens een verhaal van een eerdere winnaar. Dit is het achtste en laatste in de reeks.

Lees hier drie korte verhalen van de winnaar van de JMA Biesheuvelprijs 2023, Hedda Martens, uit haar prijswinnende bundel Bij wijze van leven  (Querido 2022): Wonder, Moeder enVerdriet. Circa 10 minuten leestijd in totaal.
(c) Op deze tekst rust copyright. Kopiëren is niet toegestaan.

Genoten van dit verhaal? Doneer dan aan de JMA Biesheuvelprijs 2025.


Wonder

Een kind dragen hoog op je arm, zo probleemloos, vanzelfsprekend. Een fiets van de standaard wippen met een tik van je voet, een rolkoffer meetrekken naar de bushalte vlakbij, door de knieën gaan om de riem van de hond los te maken en hoe snel die dan weg is, als een pijl uit de boog. – Het is niet de pijn, hij heeft uitstekende pijnstillers en het is niet de aanspraak, er is altijd wel iemand want hij woont gewoon thuis bij zijn vrouw, hun kinderen; en het is ook niet zo dat hij te weinig beleeft, er zijn rijen boeken, dvd’s, er is een aangepaste auto waarmee hij naar de hei wordt gereden, naar musea, theaters, wat hij maar wil. Vakantie te over. Er wordt heerlijk gekookt. Binnenkort is het lente.

Hij zit aan het raam, hij ziet alles wat er op straat gebeurt, veel ervan keert bijna dagelijks terug. Hij heeft daar altijd sympathie voor gehad, de routine van dingen: de hond moet uitgelaten, het kind gedragen, de vuilnis opgehaald; in het blauwe uur gaan de lantarens aan, en in de vroege ochtend ziet hij, altijd weer, aan de overkant een schoonmaakploeg bezig in het kille licht van de kantoorruimte daar. De brede bewegingen waarmee ze nu de ramen doen, een trapje wordt opgesteld en stap voor stap omhoog verschijnt een steeds completer gestalte, hij reikt zo ver als hij kan en traag, regelmatig gaat zijn arm met de wisser heen en weer, van hoog naar laag, en tot slot in één stap verdwijnt hij weer tot iets boven zijn middel. – Zoals hijzelf, kun je zeggen: tot zijn middel verdwenen. Maar het went, ook omdat hij weigert te klagen; hij heeft volop geleefd, al die jaren daarvoor. 

Al die jaren waarin hij nooit, geen moment, heeft stilgestaan bij wat hem nu het diepst bezighoudt: die vanzelfsprekendheid waarmee ieder ander mens uit zijn bed stapt, een douche neemt, snel ontbijt, met een roffel de trap af. Zelfs de gehaastheid vaak, de tegenzin, regenbui op je kop en net te laat bij de crèche: o kom hier, kom maar gauw, ik til je op tot de hemel – het wonder daarvan.

Of alleen al van wat hij nu, hoog aan zijn raam, elke dag opnieuw in de verte waarneemt: een man komt zijn huis uit, trekt de voordeur achter zich dicht en steekt de straat over. 


Moeder

‘Maar kindje hoe kun je! Je eigen moeder!’  – Daar slaat ze de spijker precies op de kop, die eigen moeder van haar; wie anders dan zij kon zoiets verzinnen.

Ook nu voelt ze nog altijd, ze zal nog geen tien jaar oud zijn geweest, hoe haar hoofd naar achteren werd getrokken en haar dunne paardestaart in één ruk afgeknipt: door haar eigen moeder. ‘Mooi, weg ermee kindje, dit staat zóveel frisser!’ Wie anders dan precies deze moeder zou haar jarenlang naar balletlessen sturen waar ze voor kamerolifant werd uitgemaakt, wie zou haar steeds weer bezweren dat ze nooit een man zou vinden als ze zo weinig lachte. En wie zou het in haar hoofd halen om op de trouwerij van haar dochter – ‘Even stil mensen, groot nieuws!’ haar eigen, wat was het, alweer vierde huwelijk aan te kondigen? En dan die loodzware chesterfieldbank, kort daarna in hun gloednieuwe appartement bezorgd: ‘Verrassing! Omdat jij er thuis altijd zo heerlijk op lag te dromen…’

Dat keiharde, glimmende gevaarte zeker, bruine knopen verstopt in bulten van leer. Ze had hem meteen te koop gezet, gratis op te halen, en nog dezelfde week waren ze er vanaf. Wie anders dan haar moeder zou het in haar hoofd halen dat zij daar ooit, maar dan ook ooit heerlijk op had gedroomd in die nachtmerrie van een jeugd van haar, de ene oom na de andere, en feesten die haar tot in de ochtend wakker hielden: het gejuich van de gasten als ze in haar nachtpon beneden kwam, en hoe haar moeder dan fladderend bij haar neerknielde, ‘Ach m’n liefje, een kus,’ waarna er altijd wel zo’n oom was die haar op schoot wou hebben, hop paardje hop.   

En toen ze achttien werd, wie anders dan haar eigen moeder zou op haar verjaarsfeest dezelfde jurk dragen als zij, maar wel twee maten kleiner – want wie mestte haar vet, dag in dag uit met chocolade en taartjes waar ze zelf niets van hoefde?  ‘Zo heerlijk om m’n kleine meisje blij te maken,’ en stralend keek ze het gezelschap rond, beeldschone moeder met haar bolle kind. Ze was fragiel, ze was geestig, ze had ogen die lichtten als ijsblauwe sterren – wie anders ten slotte had haar vader zo tot wanhoop kunnen brengen dat hij van de ene dag op de andere alles achter zich liet, inclusief de ruime villa vol Engelse meubels, antiek en hoge gordijnen. Plus zijn driejarige dochter. 

Ze herinnert zich niets van hem, maar misschien is haar zwijgzaamheid aan hem te danken, net als haar behoefte aan simpele vormen, kleuren van riet, van het zand en de duinen. Ze had haar bruiloft helemaal in het wit gewild, de receptie aan het strand met alleen een paar goede vrienden; maar wie anders dan haar eigen moeder verscheen halverwege in een tweekleurige, glimmende chevrolet vol bloemenslingers: haar huwelijksgeschenk.  De enige keer dat ze in het ding had gereden was tijdens hun afreis laat op de avond, met rammelende blikjes achter zich aan. ‘Weet je dat nou wel zeker,’ had haar man nog gezegd maar in het diepste donker duwden ze het gevaarte gezamenlijk een dijk af, regelrecht het kanaal in. Ze had uitbundig gelachen, in haar handen geklapt: dit moest haar bevrijding zijn, definitief.

Hoe had ze dat ooit kunnen denken, want hoe zou ze zonder die moeder de perfecte baan hebben gevonden, het ‘absoluut snoezige’ huis vlak in de buurt, de dure crèche voor hun kleine, vrolijke dochter die al gauw nergens liever logeerde dan in die enorme villa daarginds, waar het nog altijd een komen en gaan was van gasten. En wie anders dan deze moeder, met eindelijk het blije, ranke kind in huis dat ze altijd gewild had, zou dat zo uitbuiten: pianoles, dansles, gezamenlijke tochtjes naar Londen met Kerst – als ze jarig was zeilden vanaf het brede terras tientallen ballonnen met briefjes de wijde wereld in.

En wie anders ten slotte dan deze moeder zou, het kleinkind naar Oxford verdwenen, zo vol kwijnende gratie de ouderdom belijden. Zorgvuldig gekapt, de handen met puntig gelakte nagels, serveerde ze thee in de erker van het reusachtige huis en vertelde aan wie het maar horen wilde over haar eenzaamheid, haar illustere vrienden van toen, haar stoet van aanbidders. – Maar het meest nog over haar ondankbare dochter, door wie ze nu zo in de steek werd gelaten nadat ze een leven lang alles, werkelijk alles voor haar had overgehad. 


Verdriet

De ellende is dat hij aldoor moet huilen, de laatste tijd. Niet dat hij daar makkelijk aan toegeeft maar dan opeens, het zit diep in zijn borst als een begin van misselijkheid, hij buigt zich voorover in een hikkend krimpen en richt zich snel op – kom, het gaat alweer. Op kantoor heeft hij er geen last van want drukte genoeg daar, wel wat anders om zich mee bezig te houden. Maar dan, de lunchpauze, hij loopt naar een klein plantsoen vlak in de buurt, hij zit bij de vijver en kijkt naar de waterhoentjes, de hoge, zachte pluimen in het riet, en ja hoor, hopla. Kramp in zijn middenrif, een snokkend geluid. Heel even is zijn gezicht in zijn handen maar hij zit alweer recht, publiek terrein hier.

En waarom in vredesnaam, waar komt het vandaan, hij kan ook niemand verzinnen om dat aan te vragen; ja wat wil je, als hij het zelf niet eens weet. Hij leidt geen kwaad leven, hij verdient het geld dat hij nodig heeft, soms een paar weken naar de zon, hij heeft aardige collega’s, zit op een schaakclub. – Hoe zijn jeugd was? Gewoon, niets bijzonders; persoonlijke herinneringen doen hem ook niet zo veel, en of hij wel eens verliefd was, ja hoor, een keer of wat maar daar kwam weinig van terecht; bovendien, het bevalt hem best goed in zijn eentje. 

Nee hem krijg je allang niet meer echt van slag, en dan toch deze huiltoestanden: al weken achtereen moet hij op zijn tellen passen, het kan zomaar beginnen. Het is geen doen eigenlijk, het zullen dingen zijn die hij aldoor wegduwt ofzo, al zou hij oprecht niet weten wat, maar  in elk geval heeft hij er schoon genoeg van. – Dus hij besluit een tijdstip te kiezen om zich er compleet aan over geven, zijn herinneringen de vrije loop te laten, hoe droeviger hoe beter; en misschien is hij daarna eindelijk vanaf. 

Het is weekend, zondagavond al, nu moet het er echt wel van komen. Hij zit na het eten thuis op de bank, een paar glazen wijn gedronken alvast, en om te beginnen zal hij aan zijn overleden moeder gaan denken. Dat doet hij dus nu, hij ziet haar voor zich, ze had een lief, wat zorgelijk gezicht, dat stemt hem vriendelijk maar verder voelt hij niet veel bijzonders; wat hem eigenlijk wel tegenvalt van zichzelf. Dan stapt hij over op de kleuterschool, hij herinnert zich heel kleine tafeltjes en stoeltjes maar dat kan moeilijk kloppen toch, hij was toen zelf net zo klein; nee, die vroege jeugd, ook op de lagere school, blijkt nergens toe te leiden.  Later wat zeiltochten met een vriend die een hond had, een dik gevlekt hondje dat erg hield van het water en daar was toen iets mee ja, wat was dat ook weer. Hij zucht, geen idee. Goed, zijn zus dan, die hij nauwelijks meer ziet, dat ze samen een step hadden die meeging op vakanties, altijd in de duinen trouwens, waar je er toch weinig aan had, bedenkt hij nu pas. Ook dat levert dus niets op, evenmin als de gedachte dat hij over een jaar of wat met pensioen zal moeten, welke ziektes hem wachten, een eenzame dood zelfs misschien… maar wat hij ook verzint: geen klem op zijn borst, geen hete druk achter zijn ogen, niets niemendal. – Kijk eens aan, dit moet het toch zo’n beetje zijn en misschien is het daarmee opgelost, anders had hij het toch zeker allang te kwaad gekregen; het besluit alleen al om er aandacht aan te geven is blijkbaar  voldoende geweest. Hoor je wel vaker, zoiets; hij gaat opgelucht slapen. 

De volgende dag is hij mooi op tijd wakker, hij neemt een douche, zet koffie en staat met de warme beker tussen zijn handen rustig naar buiten te kijken; over vijf minuten de deur uit. Hij ziet de straat, heel stil nog, de boom voor zijn raam met een hekje er omheen, zijn fiets schuin tegen dat hekje. Alles is compleet, probleemloos in orde en straks zal hij daar staan, bij die boom, naast zijn fiets, hij zal zijn fiets van het slot halen – zijn maag spant zich aan, zijn hart krimpt onder zijn ribben en hij leunt met zijn voorhoofd tegen het koude glas, o nu, kon hij nu urenlang huilen.


Hedda Martens (Querido): “Wonder”, “Moeder” en “Verdriet” uit Bij wijze van leven

Genoten van dit verhaal? Doneer dan aan de JMA Biesheuvelprijs 2025.