Uitgesproken door Manon Uphoff, ter gelegenheid van de uitreiking van de 9e J.M.A. Biesheuvelprijs op 20 februari 2025, in Spui 25, Amsterdam. Foto: Jean van Lingen

Toen ik het verzoek kreeg om een ode aan het korte verhaal uit te spreken ter gelegenheid van de Biesheuvelprijs, dacht ik: ‘O, dat is makkelijk, ik houd al zo lang van verhalen. Ze staan aan het begin en het einde van alles. Alles begint met verhalen, alles eindigt met verhalen.’ Maar hoe omschrijf je alles daar tussenin?

Verhalen maken is wat het brein doet en wat het hart nodig heeft. Het brein creëert een wereld voor ons om in te leven en wij maken er meteen verhalen in, bevolken ze met vrienden, geliefden, bondgenoten en vijanden. Het brein is een verwerkingsmachine voor verhalen, geen logische redeneermachine. Verhalen komen even natuurlijk uit de menselijke geest als adem van onze lippen. Je hoeft geen genie te zijn om ze te maken, maar voor goede verhalen is wel een scherpe, nieuwsgierige blik nodig. Vanaf onze kindertijd proberen we de chaos van de werkelijkheid te herscheppen tot een begrijpelijk, hoopvol of juist schrijnend verhaal, met onszelf of anderen in het middelpunt. Iedereen weet wat een narratief is en leert al jong hoe het werkt.

Wie de woorden ‘en toen’ gebruikt – ‘en toen vond ik een kevertje, Joris heet hij, en toen deed ik ‘m in een doosje, en toen gaf ik hem een blaadje, en toen vergat ik hem, en toen ging hij dood’ – is bezig met vertellen. Misschien heb je nog weinig gereedschap, maar je weet al hoe je gebeurtenissen en personen in tijd en ruimte plaatst. Eerst gebeurde dit, en toen gebeurde dat.

Wie dat niet kan, wordt ernstig beperkt. In de hersenwetenschap zijn aanwijzingen dat depressie deels een beschadiging van ons voorstellingsvermogen is – een verwonding aan de verbeelding, aan het vermogen ons mentaal te verplaatsen, in anderen, in onszelf. Om in het heden nieuwe dingen te denken, ze toe te voegen aan het verleden en de toekomst, en daartussen te kunnen bewegen.

Ik dacht, dus, dat het makkelijk zou zijn, een ode, maar dat is het niet. Het korte verhaal is zoveel: het is wat we elkaar vertellen. Romans vertel je niet aan elkaar. De verhalen ‘rond het vuur’ waren geen zeshonderd pagina’s lang. Dat weet ik. En ook dat het de verhalen zijn die uiteindelijk blijven. Ze eisen niet eindeloos het woord op. Het verhaal is democratisch, veelzijdig, het hoort bij de gemeenschap. Het laat zich makkelijk delen en doorgeven. Soms past het in een fluistering, in een paar zinnen, als tijd ontbreekt om uit te weiden.

Verhalen zijn beweeglijk, speels. Ze blijven hangen. We vertellen ze op bruiloften, begrafenissen, bijeenkomsten. We reiken ze aan, laten ze ontsnappen in een paar alinea’s: ‘Zoals bekend heeft Bezimenski echt een rotkop. Op een keer stootte Bezimenski zijn kop tegen een krukje. Daarna was de kop van de dichter Bezimenski helemaal niet meer om aan te zien.’ (Daniil Charms).  Ze kunnen smerig, lief, scherp, angstaanjagend of bedrieglijk eenvoudig zijn.

De meeste verhalen worden verteld in onze kindertijd; voorlees- en bedtijdverhaaltjes. Nabokov merkte op dat we vaak pas laat ontdekken hoe schatplichtig we zijn aan degenen die ze aan ons vertelden, hoezeer we gevormd zijn door die vroege verhalen. Mijn eigen verhaal van het levertje (uit mijn debuut Begeerte), waarin een koe drie keer klagerig komt vragen: ‘Wie heeft mijn levertje gestolen?’ kwam van mijn moeder. Bij de derde keer sloeg ze met een rotklap op tafel: ‘Jij hebt mijn levertje gestolen!’ Verhalen waren levend, echt, ze kropen uit de boeken. Niets kon dat gevoel van rijkdom vervangen. Zo groeien we dus op, omgeven door verhalen, vanzelfsprekend. De liefde voor verhalen ontstaat daar. Maar later worden ze vaak vermorzeld. Op een dag worden de verhalen overgenomen, uitgehold, wordt het leven eruit gezogen met een holle naald. Iedereen wil ze hebben, maar die ‘iedereen’ is dan een bedrijf, een wereldleider, een politicus, een techgigant. En al tiert de sciencefiction of horror erbinnen welig, de verhalen (buiten het terrein van de verbeelding) volgen toch allemaal dezelfde genadeloze lijn: dezelfde plot, dezelfde personages, altijd maar één held.

 ‘”Ze” eten je huisdieren, “ze” kruipen in het geniep je wc of kleedkamer in om je te verkrachten, ze pakken je cultuur en willen je tot één geloof dwingen. Daar op het grasfalt hebben de dieren het goed, het koetje doet boe in de wei en het witte geitje mekkert, en we weten ook niet waar de stront vandaan komt of die Alzheimer of longontsteking.’

Het korte verhaal heeft een eigen vorm, een uniek, snel transporteerbaar karakter. Verhalen worden misbruikt omdat ze klein en krachtig zijn, omdat ze zo overdraagbaar zijn. Het verhaal is een weergaloos succes. Maar hoe krijgen we waardering voor de echte, intense, waarachtige kracht van verhalen? Door te erkennen dat ze met velen zijn, dat het de grondwet van het verhaal is dat het nooit alleen komt, nooit maar één verhaal is. Het verhaal groeit en bloeit in veelvuldigheid, gedijt op verschil, revolteert, maar zachtjes. Het vindt overal plekken, lucht, ruimte. Het kan bestaan in het donker, in besloten ruimtes worden bewaard en doorgefluisterd. Het is als mos dat groeit op bomen, als de halsbandparkiet die zich nestelt in de stad, als de kraai die onthoudt wat er eerder is gebeurd, de kanarie in de kolenmijn. Het is wonderbaarlijk en speels, kan zich verkleden, doen alsof. Maar nooit, nooit, nooit is het in essentie alleen.

Vanavond vieren we de kracht en bloei van het korte verhaal. Vier schrijvers zijn genomineerd, met hun bundels: rijkdom, rijkdom. Als ik ooit de vraag krijg om nog maar één boek mee te nemen naar een onbewoond eiland, dan weet ik niet welk boek, maar één ding weet ik zeker: het zal een bundel verhalen zijn. Ik zou vuur maken (hopen dat dit me lukt) het boek openslaan en verschillende stemmen horen. Verhalen zouden opstijgen, vaak van mensen aan de rand, marginalen, veronachtzaamden, bevolkt met personages die van zichzelf nooit zouden denken dat ze een verhaal waardig zijn. Juist zij passen zo goed in verhalen. In zijn beroemde studie The Lonely Voice stelt Frank O’Connor dat hoofdpersonen van korte verhalen vaak buitenstaanders zijn, vreemdelingen, eenzaten, figuren ‘on the fringes of society.’ Een buitenstaander kan het vermoeden van grotere thema’s voelbaar maken: zijn verbazing, schok of gevoel van ontheemding is nog vers. Het korte verhaal is zeer geschikt om het zwervende, zich verloren voelende individu zijn identiteit terug te geven, schrijven ook Verbeke en van Hassel in Naar de stad, een verzameling verhalen over 21e-eeuwse stadsbewoners. Anderen krijgen vaak hele romans, maar ik houd van die figuren, die mensen en dieren in de marges, die zoeken hoe ze moeten bestaan, van hun vergissingen en misvattingen.

Het dennenboompje bij Andersen dat maar groot wil worden, wil schitteren als een kerstboom en daarna nog veel verwacht. We willen roepen: kijk uit, dat is niet zo! Ik houd van de verhalen van Hermine de Graaf, fragmentarisch, met rauwe realiteit erachter. O, nu ga ik de slippery road op van het noemen van namen. Ik houd van Silvina Ocampo, zoveel kleur, zoetheid, rottend, organisch, erotisch surrealisme. Van de vrouwen en meisjes bij de Ierse Edna O’Brien, die vochten tegen een verstikkende bekrompenheid, van de bibliotheken en labyrinten van Borges, van het Rotterdam van Van Hassel, van de ironie bij Maartje Wortel, van de schok van het bureaucratisch absolute, het regime, bij Kafka, de tijdssprongen en verbindingen met het verleden bij Annelies Verbeke de tedere waanzin bij Biesheuvel, het verval en de melancholie van Ruebsamen, van de vrouwelijke personages van Oksana Zaboejsko, geschetst tegen de achtergrond van de Sovjettijd en de Oranje Revolutie (van 2004),  van de dystopische en speculatieve verhalen van Nane Kwame Adjeh-Brenyah, waarin een personage zijn dagelijkse percentage/graad van zwartheid tracht te berekenen, van Flannery O’Connor, Shirley Jackson, A.M. Homes, Jeanette Winterson, Raymond Carver, Koolhaas, Mensje van Keulen. Geen voorheen onbekende roman-auteur of ik las eerst de verhalen en vond daar de sterkste vonk. Truman Capote, Akutagawa, Dorothy Parker, Lydia Davis, de polyfone geschiedenissen van Svetlana Alexijevitsj, de magisch-realistische sprookjes van Angela Carter, de romans-in-een-verhaal van Alice Munro, de klap-in-je-gezicht verhalen van A.L. Kennedy. De Edda: verhalen, de Decamerone: verhalen, 1001 nacht: verhalen, verhalen, verhalen! In zijn voorwoord bij The Penguin Book of Dutch Short Stories beschrijft Joost Zwagerman een mooie demarcatie: de Borgesiaanse en Tsjechoviaanse verhalen. Borges noemde het korte verhaal ‘de essentie van schrijven,’ en leende zijn naam aan een van deze twee types verhalen, aldus Harold Bloom: ‘Tsjechoviaanse verhalen beginnen abrupt en eindigen zonder plot’, het zijn schijfjes leven, terwijl Borgesiaanse verhalen benadrukken dat ze taalkundige constructen zijn die niet per se direct verband hoeven te houden met de werkelijkheid.

Verhalen bespringen je, groeien. Het verhaal is het alfa en omega. Eigenlijk zouden we romans van meer dan een bepaald aantal pagina’s bij voorbaat moeten (be)noemen als mislukt, megalomane blazen in vergelijking met het verhaal. Kijk hoe snel het verhaal is, hoe absurd, griezelig, spannend, beeldschoon, lyrisch, kritisch, wonderlijk, verstorend, subversief het verhaal is. Hoe het jou als actieve lezer, deelnemer nodig heeft. Waarom hebben we niet allemaal bundels verhalen op ons nachtkastje liggen?

Nu zoveel stemmen die eerder werden genegeerd, maar hun plek hebben opgeëist, opnieuw met geweld worden teruggedreven naar de marges, of zelfs daarbuiten worden geduwd, het recht om te spreken worden/wordt ontzegd, denk ik dat we de wereld van de verbeelding, van het verhaal moeten binnengaan, en die van het korte verhaal in het bijzonder, waarin ze kunnen gedijen, kunnen ademen, vonken, eindeloos van gedaante kunnen veranderen, voorstanders van veelvoudige vormen en stemmen, die ontsnappen of nieuwe plekken van bestaan creëren, op andere planeten, in andere tijden, zich gedeeltelijk dierlijke maken, zich verbinden met alle levensvormen, zelfs met vegetatie, vrij over grenzen bewegen. Nog iets bijzonder fijns van het korte verhaal: economisch gezien is het veel minder kostbaar, en trouwens ook minder tijdrovend, om het korte verhaal te delen, te vertalen. Hop, de wereld erover ermee. Dat kunnen we snel doen. 

Ik kijk uit naar een onstuimige bloeitijd van het korte verhaal.