Uitgesproken door Janice Deul, ter gelegenheid van de uitreiking van de 9e J.M.A. Biesheuvelprijs op 20 februari 2025, in Spui 25, Amsterdam. Foto: Jean van Lingen.

‘Dit is mijn lievelingsboek. Veel ouders houden het meest van hun eerste kind. Het is net of het beter uitgevallen is dan de volgende kinderen.’ Dit schreef J.M.A. Biesheuvel in het voorwoord bij de dertiende druk van In de Bovenkooi, dat in 1972 verscheen. Met deze semi-autobiografische debuutbundel maakte de in Schiedam geboren literator in 1 klap naam als koning van het korte verhaal. 

En dit is mijn exemplaar, uit 1987, dat ik onlangs teruggevonden heb, compleet met gouden koordje om de pagina’s bij elkaar te houden. Letterlijk stukgelezen en -geanalyseerd ten behoeve van mijn scriptie, Onder de bovenkooi getiteld, die ik – in het pre-computertijdperk – eigenhandig tikte op een Olivetti ET Personal 50. 

Ik categoriseerde dit onderzoeksverslag destijds als ‘een psycho-literaire benadering van Biesheuvels schrijverschap.’

Uitgaand van de relatie tussen persoonlijkheidsaspecten van de auteur en de 26 verhalen in de bundel – oorspronkelijk waren het er 28, maar er zijn er twee geschrapt – hoopte ik duidelijk te maken in welke mate bepaalde schizofrene elementen een rol speelden in Biesheuvels eerste, waarin eenzaamheid, zijn ‘gekte’, zoals hij het zelf noemde, en de angst voor leven en dood, de centrale thema’s waren. 

Ik studeerde Nederlands aan de Universiteit Leiden, waar toen nog ‘Rijks’ voor stond, en had moderne letterkunde als specialisatie. Dit was dus wellicht een wat opmerkelijk onderwerp voor een scriptie, maar een en ander laat zich vrij simpel verklaren. Hoezeer ik ook hield en houd van ‘spullen’, zogezegd, met name boeken en kleding, ben ik bovenal een mensenmens. De menselijke geest fascineert me dan ook mateloos. Daar komt bij dat ik altijd al een bepaalde connectie heb gevoeld met degenen die – op wat voor manier dan ook – buitenstaanders zijn of als zodanig worden beschouwd. Iets wat, zoals bekend, zeker voor Biesheuvel geldt. Het leek mij dan ook machtig interessant om zijn psychische gesteldheid als uitgangspunt voor mijn scriptie te nemen. Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat mijn onderzoekskeuze ook door enig opportunisme ingegeven was: ik had tijdens mijn studie het bijvak ‘Inleiding in de moderne psychologie’ gevolgd – waarlijk geen sinecure – en door het schrijven van deze scriptie zou de tijdsinvestering die hiermee gemoeid was geweest zich dubbel en dwars terugbetalen, verwachtte ik. En dat bleek ook zo te zijn.

Biesheuvel was een gedroomde casus. Alleen al vanwege de complexiteit – of misschien kan ik beter spreken van ‘gelaagdheid’ – van zijn karakter, gepaard gaand met een opmerkelijke eenvoud. ‘Naïef en wijs, kinderlijk en erudiet, krankzinnig en intellectueel, hoogdravend en nederig, larmoyant en oprecht, wanhopig en hartverwarmend, cynisch en ontroerend,’ zoals de Volkskrant in 1972 over In de Bovenkooi schreef. Stuk voor stuk kwalificaties die ook kunnen worden beschouwd als ‘van toepassing zijnde op de auteur’ die ik als student geregeld in ‘mijn’ straat tegenkwam.  
Hij was altijd alleen. Het stugge – toen nog – donkere haar in een scheiding, kakikleurige broek, licht hemd, de onvermijdelijke bril – die welhaast een leidmotief in ’s mans leven en werk zou blijken te zijn. En in mijn herinnering altijd zonder tas en jas. Wellicht dat het vroeger altijd zomer was. Ik bewoonde destijds een kamer op de bovenste verdieping van een studentenhuis. Als ik een beetje uit het raam boog, kon ik iedereen in de straat zien gaan en komen. Biesheuvel ontwaarde ik dus al vanuit de verte. Ik ben weleens holder-de-bolder van 4-hoog naar beneden gerend zodat ik hem quasi toevallig tegen zou komen. Maar als ik hem dan buiten adem passeerde, durfde ik hem niet aan te spreken. Niet eens te groeten. Dat zou hij ook vast niet gemerkt hebben, want hij leek niets te zien of horen. Biesheuvel verkeerde in een geheel eigen wereld. U begrijpt dat dat mijn fascinatie voor deze schrijver alleen maar groter maakte.  

Destijds vermoedde ik slechts dat hij bij mij in de buurt woonde, maar jaren later wist ik dat zeker. ‘Mijn’ straat was onderdeel van de vaste wandelroute vanaf zijn woning naar de stad, en vice versa natuurlijk. Deze week fietste ik nog langs Sunny Home, het houten huis in de Kernstraat dat de Biesheuvels deelden met een stuk of wat kippen, katten, honden en geit Geitje. Het staat er nog in al zijn schattigheid. Uiteraard was ik benieuwd naar het interieur van de nieuwe bewoners, maar ik dorst niet naar binnen te kijken. Dus reed ik door naar de nabijgelegen Meyerskade, waar eveneens de nodige voetstappen van Maarten en mevrouw Eva liggen. Hij liet er vaak de hond uit, heb ik me door familievriendin Rinny Kooy laten vertellen, en ook zij wandelde er graag. Als eerbetoon aan haar is er na haar dood een Eva-walnotenboom geplaatst. De Maarten-boom die al snel volgde, moest op last van hogerhand verdwijnen, omdat deze niet paste in het aanplantplan van de gemeente Leiden. 

Enfin. So be it. Laten we niet te lelijk doen over de stad waar we beiden decennialang hebben gewoond – iets wat overigens nog steeds voor mij geldt. Gek genoeg heb ik Biesheuvel buiten ‘onze’ buurt vrijwel nooit gezien. En dat terwijl we geregeld dezelfde plekken frequenteerden. De Hogewoerd dus – waar je op nummer 63 het pand van student-dichter François Haverschmidt (a.k.a. Piet Paaltjens) vindt. Ook een Leidse literaire held, en door zowel Biesheuvel als mijzelf mateloos bewonderd. En dan is er zijn favoriete boekhandel, Kooyker, waar Biesheuvel in 2018 zijn bundel Verhalen uit het gekkenhuis presenteerde. En het terras van de Bruine Boon, waar hij als het ware audiëntie hield en door de een na de ander werd begroet en gefêteerd. Niet vreemd natuurlijk, want Biesheuvel was wereldberoemd in Leiden en dat is altijd zo gebleven. Ook het Academiegebouw speelde een rol in onze levens: Biesheuvel volgde er de colleges van Karel van het Reve en ik mocht er onder meer mijn doctoraalbul in ontvangst nemen. Uit handen van mijn zeer gewaardeerde scriptiebegeleider, docent en schrijver Peter van Zonneveld, die toevalligerwijs een goede bekende van de Biesheuvels was. Dat is inmiddels ruim 35 jaar geleden. Ongelooflijk hoe snel de tijd gaat. 

In aanloop naar deze mooie avond heb ik In de Bovenkooi herlezen – gedeeltelijk dan – en tot mijn opluchting constateerde ik dat de verhalen en bespiegelingen nog immer staan als een huis. Ze raken me wederom. Nu wellicht nog meer dan toen. Iets dat ook geldt voor de opgevoerde personages. Neem de 16-jarige gymnasiast met de bril. ‘Een aardige maar een beetje vreemde jongen die er nooit echt bij hoorde’, zoals in het titelverhaal valt te lezen. Deze Isaäc, een alter ego van de schrijver, verhuurt zich als ketelbinkie, een soort manusje van alles op een schip. Het zeemansbestaan valt hem bepaald zwaar. Maar als hij na de zoveelste confrontatie met een hardhandig bemanningslid op zijn buik in zijn bovenkooi ligt … Ik citeer: ‘op de zacht schommelende matras, naar buiten kijkend via de patrijspoort’ – einde citaat, dan voelt hij zich zowaar geborgen en gelukkig. Je ziet het haast voor je. Dezelfde Isaäc figureert in het verhaal ‘Astrid Krikke’, dat plat gezegd gaat over een eerste liefde. Op enig moment doet de ik-verteller daar een uitspraak die nog altijd tot nadenken stemt: ‘Geloof mij maar, wie tegenwoordig zijn hersens nog durft te gebruiken komt in een gekkenhuis.’ Onmiskenbaar Biesheuvel!

En wat te denken van het volgende citaat? Uit ‘Rekenschap’ dat verhaalt van een ziekenhuisbezoek aan een stervend familielid:

‘Als ik doodga wil ik graag het idee hebben iets eerlijks, iets goeds te hebben gedaan in de tijd die me was gegeven.’ 
Van een geheel andere orde, maar ongetwijfeld iets waar velen zich in zullen herkennen.

Of Biesheuvel zijn leven en schrijverschap uiteindelijk als ‘iets eerlijks’ en ‘iets goeds’ heeft gekwalificeerd, daar heb ik geen idee van. Wellicht dat het boek van Aart Hoekman daar uitsluitsel over geeft. Ik durf wel te stellen dat zijn werk ook nu nog getuigt van authenticiteit en creativiteit. Kwaliteiten die in elk mens te bewonderen zijn, en zeker van pas komen als je schrijver bent. Hoe jammer dan ook dat Biesheuvel vandaag de dag nog maar weinig wordt verkocht en gelezen. Aan ons allen de opdracht om zijn nalatenschap levend te houden, zoals ook vanavond gebeurt, en ons op te werpen als ambassadeurs van het genre waarin hij zo excelleerde. Maar laten we vooral ook de mens Biesheuvel vieren. En al degenen die zijn zoals hij. ‘Naïef en wijs, kinderlijk en erudiet, krankzinnig en intellectueel, hoogdravend en nederig, larmoyant en oprecht, wanhopig en hartverwarmend, cynisch en ontroerend’ om nog maar een keer met De Volkskrant te spreken. Hulde aan de buitenstaanders, de onaangepasten, met een autonome, fantasierijke geest. Mensen die met andere ogen kunnen en durven kijken. Omarm hen, empower hen, bescherm en steun hen. Want met behulp van de kracht van hun verbeelding veranderen we niet alleen de kunst en de literatuur maar uiteindelijk deze hele, dolgedraaide wereld.  

Janice Deul is neerlandica, journalist en mode- en cultuuractiviste. Zij schreef o.m. het boek ‘Keti Koti, waarom we de afschaffing van de slavernij moeten blijven herdenken en vieren (Ambo/Anthos, 2023). In juni 2025 verschijnt haar nieuwe boek waarin ze reflecteert op de huidige tijd.