De crowdfundingsactie voor de J.M.A. Biesheuvelprijs 2016 eindigt op 7 februari. Tot die tijd geven we om de paar dagen het woord aan een ambassadeur van het korte verhaal. Vandaag: Marko van der Wal.
U kunt hier klikken om bij te dragen aan het prijzengeld van de J.M.A. Biesheuvelprijs 2016. We hebben het prijzengeld van het vorige jaar inmiddels geëvenaard, maar hopen daar natuurlijk zo ver mogelijk overheen te gaan.
Wat er gebeurt wanneer mijn fiets het begeeft
De kans is groot dat ik eerst met chagrijnige kop zelf begin te sleutelen, en omdat ik dat al vaak heb gedaan vlieg ik er steeds weer vol goede moed in. Hulp wil ik niet, een ander loopt toch alleen in de weg en ik ben niet goed in het geven van aanwijzingen. Blijf beter helemaal uit de buurt wanneer ik aan mijn fiets klus.
De laatste keer lukte het niet snel genoeg, zelfs niet nadat ik het achterwiel helemaal had gedemonteerd en toen weer teruggeplaatst. Ik werd tussentijds verrast door een huisgenoot die vroeg of ik ook eens naar háár fiets wilde kijken. Toen ik haar dure Haagse gezever probeerde te onderbreken ratelde ze gewoon door over ditjes en datjes alsof ze schokkend wereldnieuws stond te verkondigen. Het lukte me niet erdoorheen te komen, noch lukte het de moer op de achteras weer los te draaien. Ja maar haar bijbaantje, en dat ze nu echt goed bezig was met haar leven, dat alles zo random is, enz. Het was haar ernst, ze was – zoals mijn vader zou zeggen – ‘verkokerd’ en vond mij op dat moment het enige luisterend oor. Ze had kortom een ritalin te veel genomen.
‘Nou doegies,’ vertrok ze eindelijk.
‘Mooi bord voor je kop…’ mompelde ik nog en schopte tegen de spaken van het fietswiel. En nog eens, net zo lang tot de as uit de ophanging vloog, het tandwiel moedeloos bungelend aan de ketting. Vervolgens begon ik aan de bagagedrager (of wat daar nog van over was), de kromme buizen wrikte ik los en niet veel later vloog het hele geval door de gang, met de fiets erachteraan.
De volgende avond vertelde dezelfde Haagse kip desgevraagd dat haar favoriete verhaal ‘La Parure’ was – oftewel ‘De ketting’, zo zei ze. Mijn fiets had ik intussen alsnog gerepareerd, en nu ik weer kon rijden viel een gesprek met haar me niet langer zo zwaar.
‘Van Guy de Maupassant. Ik las het op de middelbare voor Frans, maar ik ben helemaal vergeten waar het ook alweer over ging. Het heeft zo’n indruk op me gemaakt, dat kun je je gewoon niet voorstellen!’
‘Nooit van gehoord, ik zal het eens opzoeken. Ken jij Bel-Ami ook?’
‘Met Robert Pattison, bedoel je? Ja natuurlijk heb ik die gezien, dat is een van mijn all time favorite films,’ zei ze, alsof ze sprak over het schoonmaken van ons gedeelde mansion.
Onwillekeurig dacht ik plotseling aan het eerste, niet zozeer favoriete, verhaal dat ik vermoedelijk ooit las. Het stond in het grote paarse literatuurboek dat ik op de middelbare school voorgeschoteld kreeg maar niet op een bewuste manier tot me had genomen. Flarden van dit verhaal waren ontegenzeggelijk ergens in mij bezonken, al zou ik niet weten waar, zodat ik er van tijd tot tijd nog aan word herinnerd: ‘De binocle’ van Couperus.
Ik las het klassikaal in doodse stilte, want mijn lerares was van de oude stempel. ‘Er wordt hier níet gesproken,’ luidde haar slagzin en dat gebeurde dan ook niet. Of ze ons, net-pubers, destijds heeft uitgelegd hoe het zat met Couperus’ naturalisme herinner ik me niet, maar het lijkt me sterk. Het leek niet nodig. Sommigen waagden het tijdens het lezen de stilte te doorbreken met een gedempte kreet van medelijden of spanning, terwijl anderen voor de zoveelste keer de poëzieposters in het lokaal afspeurden in de hoop een nieuwe dichtregel te ontdekken. Ik behoorde zonder meer tot de laatste categorie en had van ‘De binocle’ niets begrepen.
Veel later, vele vrienden later, kwam ik erachter dat welhaast al mijn leeftijdsgenoten ‘De binocle’ hadden moeten lezen, en dat het verhaal bij velen was blijven hangen. Met mijn beste vrienden heb ik genoeg aan woorden als ‘immense biljartbal’ en ‘toneelkijker’ om ons collectieve onderbewuste wakker te schudden en het specifieke gevoel dat uit het verhaal spreekt op te roepen.
‘Dat die man alleen nog maar zo’n kale schedel onder zich kan zien, en verder niet. En dat hij dan zijn kijker op de rand van het balkon laat staan.’
‘Die er dan al of niet vanaf flikkert! Dat verhaal…’
‘Smijt ‘m toch gewoon naar beneden, zou je willen zeggen.’
‘Ik zou het dóén ook.’
Het is waar, gedurende het hele verhaal houdt Couperus de aandacht gericht op één zaak: de irritaties van een ‘jonge toerist’ terwijl hij een opvoering van Die Walküre van Wagner probeert bij te wonen. Hij wordt tussentijds gestoord door een neerfladderend programmafoldertje, ziet dan het haarloze hoofd pal beneden zich en raakt bevangen door ‘ongeduld en ergernis om zichzelve’. De idee-fixe dat hij de binocle van het balkon moet werpen dringt zich aan personage én lezer op als ogenschijnlijk onontkoombaar, maar Couperus laat ons nog lang in het ongewisse over de afloop.
‘Moet ik altijd aan denken als ik een menigte zie,’ vertelde een goede vriendin me, en iedereen met een greintje claustrofobische inslag zal dit exacte, imperatieve gevoel herkennen. Wegwezen, eruit, al is het door roeien en ruiten, al gaat er iets kapot. Ik heb het ook weleens gevoeld te midden van een mensenmassa, alsof er een uitbarsting vanuit je kleine teen opwelt, die enkel zijn weg kan vinden door degene voor je een por in z’n rug te geven. Is gebeurd.
Het overkomt me nog steeds, zo af en toe, dat ik machteloos sta tegenover mijn frustraties, in het bijzonder als het gaat om (kapotte) fietsen. Op een avond heb ik een dubbelgeparkeerde fiets voor mijn huis opgepakt en verderop neergepleurd om ruimte te maken voor de mijne. Terwijl ik dat deed hoorde ik achter mij hoorde ik plots een vrouwenstem: ‘Wat doe jij nou, met mijn fiets?’, maar ik was zo kwaad dat het enige wat ik nog kon uitbrengen was: ‘Alsjeblieft en graag gedaan!’ Zoiets had ik ook gewild tijdens een uitvoering van Pierrot Lunaire onlangs, omdat ik uitsluitend nog aandacht had voor de meisjes die twee rijen voor mij zaten te praten dat het een aard had. Had ik toen maar een binocle gehad om tegen hun koppen aan te smijten.
Het uitvergoten van het menselijk onvermogen, dat maakt ‘De binocle’ een ideaal verhaal voor gefrustreerde adolescenten. De onmacht om te gaan met irritatie, je überhaupt zo te ergeren aan je omgeving, en het onvermogen je aan te passen, dat is schering en inslag in de gekwelde puberteit. Herkenbaar en confronterend voor hen die nooit opgroeien, maar ook leerzaam. Aan mijn lieftallige huisgenoot gaf ik laatst een fruitmand met een kaartje waarop stond: ‘JIJ BENT ZIEK!’, dat leek me hygiënischer dan hier af te moeten sluiten met de dezelfde laatste zin als Couperus’ verhaal.
Marko van der Wal (1989) is opgeleid als classicus, redacteur van Tirade en werkt bij Uitgeverij Van Oorschot. Sinds twee jaar blogt hij wekelijks voor tirade.nu.