De crowdfundingsactie voor de J.M.A. Biesheuvelprijs 2016 eindigt op 7 februari. Tot die tijd geven we om de paar dagen het woord aan een ambassadeur van het korte verhaal. Vandaag: Edzard Mik.
U kunt hier klikken om bij te dragen aan het prijzengeld van de J.M.A. Biesheuvelprijs 2016. We hebben het prijzengeld van het vorige jaar inmiddels geëvenaard, maar hopen daar natuurlijk zo ver mogelijk overheen te gaan.
‘Het was een villa zoals je weleens in Amerikaanse films ziet’, zei hij. ‘Een en al glas en een interieur dat ongemerkt overloopt in het weeïg blauwige universum van een zwembad en een uitzicht op triljoenen lichtjes, zodat je je in een sterrenhemel waant. De gasten waren chic maar comfortabel gekleed, tenue de ville. De kostuums van de mannen voegden zich soepel naar hun lichaam, zo soepel dat het leek of ze er geen erg in hadden dát ze gekleed waren. Bij de vrouwen was het niet anders en zag je meer blote huid dan textiel; lichaamsdelen als schouderbladen, flanken, borsten, dijen, enkels en wreven werden in de fijnste uitsneden getoond. Sieraden maar ook piercings schitterden en brachten de zachtheid van het lichaam aan het licht, de willigheid van het vlees. Her en der enorme kussens om in weg te zakken, als een archipel stonden verspreid sofa’s en kingsizebedden – alleen al als je ernaar keek, voelde je jezelf opgloeien en leek het of je daar, door volmaakte koestering weerstandloos gemaakt, vanzelf in de ander zou uitvloeien.’
Veronique moest lachen, ging hij haar ineens verhaaltjes vertellen voor het slapengaan. ‘Je reinste pornofantasie, ik wist niet dat jij het genre zo goed kende, dat had je me wel eerder mogen vertellen’, zei ze terwijl ze zijn borsthaar tussen haar vingers liet glijden. ‘Of ben je misschien nog iets van plan?’
‘Het is geen verhaaltje. ’s Nachts is de bezemkast geen bezemkast meer maar een villa. Je kunt er zo naar binnen stappen.’
‘In mijn slaap kom ik ook overal. Jammer dat ik zowat al mijn dromen meteen weer vergeet’, en ze gaapte al.
‘Maar ik ben er al twee keer geweest. Ze wachten op ons, het feest kan pas beginnen als wij meedoen.’
‘Dat zouden ze niet moeten doen.’
‘Wat niet?’
‘Wachten niet, ze zouden niet moeten wachten, dat is zonde als je zin hebt om te feesten’, en ze gaf hem een kus en draaide zich van hem af.
In het zwakke schijnsel onderscheidde hij nog net de ronding van haar schouder, en het bandje van haar nachthemd, dat er losjes overheen slingerde. Hij legde zijn hand op haar heup, maar ze bleef roerloos. Ook toen hij tegen haar aan schoof, bewoog ze niet. Zo bleef hij liggen, starend naar haar haar, dat in het oranje lantarenlicht van buiten donkerder leek dan het eigenlijk was. Eronder liet zich een droom vermoeden, of een ondoorgrondelijk niets waar ook zijzelf geen toegang toe had.
Toen hij het niet meer hield, liet hij zich onder het dekbed vandaan glijden en daalde de trap af. Het huis ontving hem koeltjes. Het parket was hard en koud, meubels stonden er afwerend bij, oranje licht kroop tegen de muur omhoog. Even bleef hij dralen, misschien toch maar niet gaan en de tv aanzetten en alles in de stroom beelden kwijtraken, zijn lust en zichzelf, maar hij doolde al verder. In het halletje afhangende schaduwen, hij deed geen moeite ze thuis te brengen, hij was al in de keuken en tastte voor zich uit; het kon niet anders dan dat hij toch slaapwandelde, maar geen bezems, zwabbers, emmers, dweilen en stoflappen, hij stond weer in die grenzeloze living en zag als de vorige nachten de blauwe droom die de villa omsloot, het visioen van lichtjes daarachter en, vlak voor hem, de gasten die hem andermaal verwachtingsvol aanstaarden maar al wel oesters uit hun schelpen zogen en kelkvormige champagneglazen aan hun lippen zetten.
Midden in de living was een replica van de Trevifontein gebouwd. In het strakke, transparante interieur deed de barokke scène van Oceanus, halfgoden en steigerende paarden nog zinnelijker aan dan ze al was. De fontein was nog niet in werking, maar in het bassin golfde het water loom, alsof het even ervoor door een badende Anita Ekberg uit de vitrine van de geschiedenis was bevrijd en zich voor wie maar wilde openstelde. Zo veel katten en honden kon hij zich niet herinneren en er vlogen inmiddels ook vogels rond, misschien had hij ze de vorige keer in zijn verwarring niet opgemerkt of waren ze er nog niet geweest. Ze hadden felle kleuren en moesten wel tropisch zijn. Ze zwierden met ellenlange slepen en pronkten met kuiven als pluimen en hadden gulzige snavels en de harde, dwingende blik van de lust, die hem ondanks al die pracht toch even deed huiveren. Voor de gasten hadden ze geen angst, ze streken neer op schouders en hoofden of landden op een geheven hand, nipten dan van de champagne of pikten in het glibbervlees van een oester. Her en der schalen met kunstig gestapelde vruchten en ook de kussens waren onaangeroerd en lagen er precies zo bij als ze moesten zijn neergelegd. Er gebeurde nog niets, maar een knip van de vinger of een belletje en de ruimte zou als vanzelf uitdijen tot voorbij het einde van de nacht.
‘Alleen?’ vroeg een vrouw die zich niet liet beschrijven, en ze reikte hem een glas aan. ‘Kwel ons niet langer, we staan te popelen.’
‘Niet zonder Veronique, heb ik jullie gezegd. Ik wil het met haar meemaken.’
‘Kom, doe nou mee, met wie je je inlaat, maakt hier niets meer uit.’
‘Ze is ook zo nuchter. Maar ik krijg haar wel zover.’
De vrouw was weer verdwenen, als ze er al ooit was geweest. Hij keek om zich heen, sommige vrouwen leken wel op haar maar waren haar niet; begeerlijk waren ze zonder uitzondering, waar kwamen ze toch vandaan? Alle blikken waren op hem gericht, hij begon zich ongemakkelijk te voelen en sloeg zijn ogen neer. Maar dat werkte averechts, nog heviger drong zich aan hem op wat zou kunnen gebeuren maar door zijn afzijdigheid niet in vervulling kon gaan.
De volgende nachten kon hij niet wachten tot Veronique ingeslapen was. Dan daalde hij stilletjes de trap af en verdween in de villa die de bezemkast in zich borg.
Daar zwol, als een vrucht, haar belofte tot ondraaglijke proporties op. Water gulpte uit de fontein, golven stuwden hoog op, met zich verlekkerende schuimtongen, de beelden glommen alsof ze tot leven waren gewekt en elk moment omlaag zouden kunnen komen om zich onder te dompelen. Reusachtige vogels wiekten rond, met zuchtende vleugelslag en obscene snavels, die ze geeuwend van geilheid opengesperd hielden. Steeds meer dieren kropen over de vloer en de muren, behalve katten en honden ook apen, luiaards, leguanen en slangen. Ze konden het uitstekend met elkaar vinden, ze draaiden om elkaar heen, lagen tegen elkaar aan, vervlochten met in overgave gesloten ogen hun tongen of copuleerden alsof hun leven ervan afhing.
Stelletjes, trio’s maar ook grotere groepen zaten al klaar, op een sofa of op de rand van een bed, eerst nog met de kleren aan maar wel al met een hand op een dij of in de holte van een rug, later alleen nog in ondergoed en uiteindelijk zelfs helemaal naakt, in een zijdezacht licht dat nergens vandaan kwam maar als een nevel in de open ruimte hing. Ze voerden elkaar partjes fruit en bosvruchten, maar ondernamen verder niets, ze keken hem afwachtend aan en zagen hoe hij zijn blik telkens beschroomd afwendde en dan een slokje van zijn champagne nam.
Zelf was hij al even naakt en weerloos, dat was hem niet ontgaan. Ben ik dit? Ben ik dit lichaam? Dat verwaaide bosje borsthaar, die flauw bollende buik, dat belachelijke deukje waar ik ooit aan mijn moeder was vastgehecht, en dan dat wormvormig aanhangsel en die harige benen en bleke voeten die het hele zaakje een leven lang overeind moeten houden? Maar waarom blijf ik hier dan staan, wat heb ik eigenlijk nog te verdedigen? vroeg hij zich af toen hij voor de zoveelste keer zijn blik omlaag liet zakken om zichzelf in ogenschouw te nemen.
‘Maak ons niet gek. We zijn er klaar voor, jij bent er klaar voor, dat zie je zelf toch ook wel in?’ smeekte dezelfde vrouw die zich ternauwernood tot een fysieke verschijning liet herleiden, maar inmiddels al wel voldoende lichamelijkheid had om hem even over zijn pols te strelen.
‘Doe nou niet alsof je er niets mee te maken hebt. Zonder jou was het nooit zover gekomen’, zei ze nog, en ze was alweer tussen de anderen verdwenen.
Toen hij weer tegen Veronique aan kroop en zijn hand gewoontegetrouw op de stuwwal van haar heup liet neerdalen, ging ze iets verliggen. Ze had op hem gewacht, ze zocht hem, hij voelde hoe haar vingers als voelsprieten zijn arm begonnen af te tasten, amper de haartjes erop beroerend, tot ze zich onderaan neerlegden, waar zijn hand ontsprong. Precies daar had ook de vrouw in de villa hem aangeraakt, en ineens wist hij weer dat het ooit zo tussen hen was begonnen: ze hadden naast elkaar gezeten tijdens een etentje, al snel was ze hem gaan voeren met inktvisringetjes en garnalen en terwijl ze hem met het glimmen van haar gezicht en de schittering van haar ogen iets aan het verstand wilde brengen, had ze ook zijn pols aangeraakt, eigenlijk niet meer dan een aantippen met de toppen van haar vingers, maar lang genoeg om al zijn kamers open te breken en met magma te laten volstromen.
Hij duwde zich dichter tegen haar aan en begon zijn buik en bekken al te verliezen. Maar haar hand klemde zich om zijn pols, als om hem nog even bij zich te houden, en ze keerde zich naar hem toe, ‘toe dan’.
‘Ga nou mee naar beneden, Veer. Ze wachten op ons, ze smachten om zich over te geven.’
‘Je bedoelt de bezems en zo? Vind je het goed als ik die tot morgen laat staan?’
‘Kom nou, het is daar fantastisch. Ze zijn allemaal naakt en er zijn heel veel dieren … vogels, katten, apen, reptielen … ze doen elkaar niets, je weet niet wat je ziet.’
‘Jakkie bah, wat vies. Doen ze het ook met die beesten?’
‘Ben je gek, er gebeurt daar niets smerigs. Alles is daar … mooi … goed … als in een prachtige tuin, maar dan zonder planten.’
‘Een tuin zonder planten, en dan zeker neuken op beton of stoeptegels, nou dank je beleefd. Dan doe ik het nog liever in de bezemkast.’
‘Villa’, zei hij.
‘We kunnen het toch ook gewoon hier doen? Nooit wat mee mis geweest, met dit bed, zachter krijg je het niet.’
‘Maar we kunnen daar iets meemaken … iets … iets … ik heb er geen woorden voor … iets ongekends.’
‘Wat je wilt, lieverd, maak maar mee wat je mee wilt maken’, en met een zucht draaide ze zich alweer van hem af.
Toen hij niet lang daarna de bezemkast binnentrad, zag hij ze in elkaar verstrengeld liggen, maar of ze nog moesten beginnen of al klaar waren, viel niet te zien. Voor het overige was alles vacht en veren, deinend, pulserend, een universum van koortsachtig krioelen en over elkaar heen kruipen, zelfs de fontein werd erdoor aan het zicht onttrokken, als om al die dwangmatige vlijt in het perspectief van de eeuwigheid te zetten hoorde je nog wel op de achtergrond water klateren.
Ze stond voor hem klaar en strekte haar arm, nam hem bij de hand. Misschien had ze koperkleurig haar, maar een volgend moment leek het goudblond of donker, het veranderde met het licht. Ze was alle vrouwen, maar dat dacht hij ook over Veronique als ze elkaar in bed wisten te vinden. Steeds meer nam warmte bezit van hem, hij gloeide door zijn hele lichaam, in zijn kruis loeide het als een smidsvuur. Het was alsof hij ontmaagd zou worden, zij zou hem ontmaagden en hij haar, en hoe idioot simpel ook en door koud- en warmbloedige wezens al miljarden jaren op vergelijkbare wijze gepraktiseerd, het zou weer beangstigend verbijsterend overweldigend zijn en hem en haar en niemand anders overkomen, waarom was Veer hier niet met hem?
Schreeuwen, trappen of wapperen met de handen was niet nodig, de dieren weken uiteen en schiepen een doorgang, nog voor ze ook maar in de buurt waren gekomen. Tussen de configuraties van sofa’s, bedden en kussens door kwamen ze terecht bij een bed dat voor hen vrijgehouden moest zijn, schelpvormig, hartvormig, baarmoedervormig, dat liet zich moeilijk uitmaken.
Toch een schelp – voor hij er erg in had, zat ze als de Venus van Milo in het midden en stak ze haar armen naar hem uit. Hij bleef staan en aarzelde. Hij had hier met Veronique willen zijn, hij had hier met haar willen liggen, misschien ook met anderen maar zeker met haar.
‘Zonder Veer gaat het niet’, sputterde hij zwakjes, maar hij bevond zich al in haar armen en onderging haar kussen, die zo hartstochtelijk waren dat het was alsof hij erin verdween.
‘Maak je over haar maar geen zorgen’, zei ze toen ze zijn mond weer ontzette, en ze boog achterover, wees met een glimlach op haar gezicht naar het raam.
Zonder haar los te laten kroop hij over haar heen. Achter het raam de nachtelijke lichtjeszee, en daarin drijvend de weerspiegeling van alles wat er om hen heen was, naakte lijven, een deinende stoffering van dieren, delen van het zachte meubilair, fragmenten van sneeuwwitte muren, scherven van loze vazen, maar ook, toen hij het zich permitteerde vooruit te kijken, vlak voor hem, oranje oplichtend in de duisternis, twee gestalten op een bed.
Hun bed, herkende hij meteen. Hun bed in hun slaapkamer. Die man was hijzelf, hij lag op zijn buik, met zijn armen wijd, als op de vlucht neergeschoten, en de vrouw naast hem, ineengevouwen, haar hoofd weggeborgen in de boog van zijn arm, haar hand rustend op zijn buik, was Veronique.
Ze had iets tussen haar benen, iets blauws, een lap stof. Maar dat verbaasde hem allerminst. Daar hield ze zijn onderbroek altijd geklemd na het vrijen.
© Edzard Mik. Uit: Nieuwe Lusten. Deze bundel is samengesteld door Hans Maarten van den Brink ter gelegenheid van 500 jaar ‘De Tuin der Lusten’ van Jheronimus Bosch. Publicatiedatum 1 april 2016, Uitgeverij De Geus.
Edzard Mik (1960) is auteur van onder meer de romans Mont Blanc en Goede Tijden. Behalve romans schreef Mik korte verhalen, libretto’s en scenario’s voor korte films. Essays over beeldende kunst, theater, architectuur en literatuur publiceerde hij in De Gids, NRC Handelsblad, Vrij Nederland en De Groene Amsterdammer. Mik is sinds oktober 2015 hoofdredacteur van De Gids.