De crowdfundingsactie voor de J.M.A. Biesheuvelprijs 2017 eindigt op 18 februari. Tot die tijd geven we om de paar dagen het woord aan een ambassadeur van het korte verhaal. Vandaag: een kort verhaal van Fenna Riethof.  (Foto © Rianne Barger)

U kunt hier bijdragen aan het prijzengeld van de J.M.A. Biesheuvelprijs – we danken u zeer! 

 

Alle mannen met wie Zita het deed, zijn op haar begrafenis – ze had eens moeten weten. De Eerste Man staat achter het spreekgestoelte om te gaan spreken. Hij is de man die Zita’s vrienden en familie als haar verkering beschouwden. Maar Zita had het altijd over etiketten en dat ze die nergens op wilde plakken. Op een nacht hadden zij en hij in bed zorgvuldig het plakken van etiketten liggen vermijden toen hij durfde te vragen: wij houden alleen van elkáár, toch? Ze zei niets maar schonk hem de blik. Zo een die iedereen wel van iemand wil krijgen, die wil zeggen: jij en ik – wij zitten op één lijn. Zo’n blik die je alleen ziet als hij voor jou bedoeld is. Zita was er goed in. Ze gaf hem aan vrienden, collega’s, caissières, vreemden op straat, mooie mannen die interesse toonden.

De kist zit dicht, maar in principe is Zita nog steeds lang en slank. De kleur van haar haar is en blijft onduidelijk (rood? blond? rossig?), net als die van haar ogen (grijs-bruin? groen-bruin?). Ze wist zelf ook niet wat ze waren, maar wel welke kleuren er het beste bij pasten. Ook wist ze hoe ze haar gezicht moest kantelen in het licht, dat mascaravlekjes op haar zware oogleden niet weg hoefden omdat die aandoenlijk waren en op welke momenten ze een grap moest maken, of lachen om die van een ander.

Van de driehonderdtachtig gasten die nu in de aula zitten, deden twee het ook met Zita. Zij kregen ook de blik. De mannen voelen zich opvallend, maar tegelijkertijd over het hoofd gezien en hebben lang getwijfeld of ze zich vandaag aan Zita’s familie zouden voorstellen – wie weet zou blijken dat die van hun liefde op de hoogte was. Maar toen de man op het podium zich introduceerde als Zita’s partner, besloten ze te wachten. Uit integriteit, vertellen ze zichzelf, hun liefde heeft geen erkenning nodig om werkelijk te zijn – ook willen ze niet dat de man vandaag moet ontdekken dat zijn vriendin verliefd was op een ander.

De Eerste Man staat voor de microfoon, legt papieren voor zich op het spreekgestoelte. Hij is poëet, voor de plechtigheid heeft hij in plaats van een speech een gedicht geschreven. Zijn gebalde vuisten liggen op de tekst. Hij doet gewoonlijk hard zijn best om vooroordelen over dichters te ontkrachten, maar geeft dat hier op. Hij ademt hard uit door zijn neus, overmand door emoties. Een baby schrikt van het geluid uit de speakers en begint en stopt met huilen. De Eerste Man plant zijn gezicht op zijn vuisten, alsof hij met een verrekijker een afgrond in tuurt.

In het midden van de zaal zit Zita’s Tweede Man, tussen collega’s. Hij heeft Zita drie maanden geleden aangenomen. Op de werkvloer staat zijn bureau aan het hoofd van een bureaugroep en dat van Zita aan een van de weerszijden. Terwijl hij met klanten belde, probeerde hij haar en profil na te tekenen in zijn notitieblok – zo ontdekte hij dat ze niet na te tekenen viel. Na de derde vrijdagmiddagborrel overtraden ze in een achterafhalletje een van de kantoorregels die hij zelf had bedacht.

Achterin zit De Derde Man. Wat die niet weet, is dat zij hem nooit heeft meegeteld als ex. Hij ziet haar daarentegen als de ex die het zwaarst meetelt, zijn eerste liefde. Hij had zich herinnerd hoe schaamteloos Zita haar benen kon spreiden en hoe ze hem daarbij kon aankijken: kijk dan, durf dan. Ze deed dat weer, of nog steeds, toen ze hem weer, of nog steeds, bleek te willen. Ze was gladder, volwassener en gretiger. Maar nu dus dood. Hij knijpt hard in het vel van zijn klamme handpalmen.

De Eerste Man heeft het te druk met het controleren van zijn ademhaling om te merken dat De Vierde de aula in komt. Die steekt verontschuldigend een hand op naar de mensen die omkijken. Ze herkennen hem als een van Zita’s beste vrienden, verliezen belangstelling. Hij strijkt neer bij haar – en dus zijn – andere beste vrienden en fluistert dat de oppas te laat was, dat-ie echt geen kant op kon. Ze zeggen: maak je niet druk, snappen we toch.

Zita heeft haar goede vriend pas geleden toevertrouwd niet meer gelukkig te zijn met De Eerste, nooit geweest. Hij was te lief – ja dat kon, zei ze. Ze ging de boel afronden. Maar je houdt toch van ‘m, had De Vierde voorzichtig gevraagd, hij durfde het niet te geloven. Toch dacht hij vanaf dat moment aan zijn eigen boel en hoe hij die ging afronden. Wat hij zijn vrouw zou vertellen, op welke voogdijregeling hij zou mikken.

De Eerste Man staat weer rechtop. Begint. Je moet met zachte oren luisteren, heeft hij Zita uitgelegd toen die nog niets van poëzie begreep. Even later heeft hij met zijn vingers en zijn lippen mogen voelen hoe zacht haar oren waren: voel dan, zei ze, daar kan ik heel zacht mee luisteren.

De meeste mensen in de aula luisteren niet met zachte oren. Ze horen de woorden die hij uitspreekt, maar luisteren naar hoe hij slikt en de manier waarop zijn stem overslaat. Zij staren naar zijn zwoegende keel, zien dat het nat is onder zijn neus, walgen een beetje. Zo ook de Tweede en Derde Man. Als de dichter zich niet had voorgesteld, zouden ze liefde die uit de slepende strofes klinkt niet hebben herkend als die van iemand die Zita ook beminde.

De gedachten van de Tweede Man dwalen af naar Zita’s bureau dat nog leeg moet – wat moet er met haar handcrème gebeuren en wie haalt alle geeltjes van de pc? Hij probeert halfslachtig iets wat nog niemand is gelukt: bolwerken dat een mensenleven zomaar voorbij kan zijn. Hij slaagt er niet in en leidt zich af met de vraag óf en zo ja hoe hij zijn collega’s moet vertellen wat er tussen hem en Zita is geweest.

De Derde Man voelt zich boos worden; ten eerste kan hij niet tegen mannen die dichten of huilen, laat staan allebei tegelijk, of die seks hebben met dezelfde mensen als hij. Ten tweede is hem, zoals hij het ziet, een nieuwe kans op een gelukkig leven met zijn jeugdliefde ontnomen; hij blijft achter om het voortaan altijd met iets minders te moeten doen. Bovendien ergert hij zich aan zijn overhemd, dat knelt onder zijn oksels. Sinds hij gewichtheft knelt en zweet alles. Daar zit-ie dan, afgetraind.

De Vierde Man ruikt aan zijn vingers, ze ruiken naar babypoep. De geur maakt hem misselijk, of is het iets anders? Zita riep altijd: mannen en vrouwen kunnen geen vrienden zijn. Hij ging daar altijd tegenin, geamuseerd maar zeker van zijn zaak. Ze stonden recht tegenover elkaar, hun vrienden kozen afwisselend kanten. Toen ze in het voorjaar op een nacht met z’n tweeën overbleven in haar keuken tussen de lege flessen port, vroeg ze: ‘Wil je zeggen dat je me niet zou kussen als ik daar om vroeg?’ Hij zei ‘nee’. Na een stilte waarin ze zich afvroegen wat hij nou precies met ‘nee’ bedoeld had, boog hij zich naar haar toe.

Na de dienst, tijdens het cake- en koffie-uur, zijn er genoeg momenten waarop het voor de dode allemaal mis kan gaan.

De Tweede, Derde en Vierde Man condoleren De Eerste bij de ingang van de koffiekamer met zijn verlies. De Derde verontschuldigt zich voor zijn zweterige hand.

Binnen laveren de mannen vervolgens een tijdje tussen alle andere mensen door, van kennis naar kennis, de één meer dan de ander, maar voortdurend langs elkaar heen.

Na een toiletbezoek houdt De Tweede de deur van de toiletten open voor De Derde – die daarna op dezelfde wc-bril gaat zitten.

De Derde komt vervolgens Zita’s zus tegen en stelt haar tien minuten lang vragen in de hoop dat ze er een terug stelt. Ondertussen kijkt hij herhaaldelijk opzij naar de ruige baard van De Vierde. Hij zou er graag zo een gehad hebben.

De Vierde heeft het hele uur aan zijn vrouw en kinderen gedacht. Zijn zwijgzaamheid is zijn vrienden niet opgevallen; die doen ook niet normaal. Hij neemt zich voor zijn geheim geheim te houden, omdat, besluit hij, Zita dat zo gewild zou hebben. Ze heeft nooit iemand willen kwetsen.

Vooral vandaag is iedereen het erover eens hoe bijzonder Zita was. Een verschijning, begaafd en getalenteerd, met een bullshitantenne en een ontroerende gulheid. Niemand begint erover, maar iedereen denkt aan haar blik die speciaal voor hen bedoeld was. Collega’s, oud-collega’s, buren, vrienden en familieleden – met koffie in de hand zijn ze niet zozeer verdrietig om Zita’s onverwachte dood, maar gelukkig met de onderonsjes die ze met haar hebben gehad.

Iedereen moet de koffiekamer uit; het volgende rouwgezelschap komt eraan. In het halletje staat een bord met een grote portretfoto van Zita. Iemand heeft daar met pen een piemel op getekend. Van opzij steekt hij in haar lachende mond. Sommige mensen zien het niet, de rest doet alsof. Ergens in de menigte verlaten ook Zita’s mannen de ruimte. Zwijgend – en toevallig in volgorde.


Fenna Riethof (24) is een freelancejournalist die het liefst fictie schrijft. Ze houdt van feiten omdat je die vaak niet had kunnen verzinnen en van fictie omdat je er feiten mee kunt pimpen. Voor haar opdrachtgevers is er niets om zich zorgen over te maken. In 2015 was Fenna mee op het zomerkamp van Das Magazin, in 2016 verschenen haar eerste verhalen op onder andere De Optimist en Tijdschrift Ei. Ze werkt voor DUIC (De Utrechtse Internet Courant) en AD Magazine en houdt verwoed tijd vrij om korte verhalen te schrijven.