De crowdfundingsactie voor de J.M.A. Biesheuvelprijs 2018 eindigt op 18 februari. Tot die tijd geven we om de paar dagen het woord aan een ambassadeur van het korte verhaal. Vandaag: een kort verhaal van Tova Lindt.

U kunt hier bijdragen aan het prijzengeld van de J.M.A. Biesheuvelprijs – we danken u zeer! 

 

Ongewerveld

 

Hij bijt de kop van de koningsgarnaal en vermaalt hem tussen zijn kiezen. Zij hoort carapax en pereiopoden kraken. De borstpoten, gebruikt voor beweging en verdediging.

‘Wat is er?’ vraagt hij kauwend.

‘Niets,’ zegt zij, maar ze blijft kijken. Op de achtergrond spelen violen La primavera, de lente uit De vier jaargetijden van Vivaldi, in een uitvoering van Von Karajan. Ze probeert het te negeren. De kreeften schuiven over elkaar heen in de donkerste hoek van het aquarium, op een na die afzijdig in het schijnsel van de ledverlichting zit. Hun antennes bewegen mee met de bruisende stroom water uit de filterpomp. Hij had haar aangesproken, in een taal die zij verstond.

De blouse van de serveerster is kraakwit, het zwarte schort zit strak om haar heupen gewikkeld en reikt tot aan haar voeten. Dit zou het moment zijn waarop haar moeder het bedienend personeel zou aanklampen om een discussie te beginnen. Dat het onverdraaglijk was om dit soort betekenisvolle muziek te degraderen tot achtergrondgepingel. ‘Vivaldi was radicaal vernieuwend in zijn tijd,’ zou haar moeder roepen. ‘Hij probeerde iets uit te beelden!’ Maar haar moeder is er niet.

Zij neemt nog een slok wijn en wacht op het effect. Wellicht is ze gewoon te jong voor deze jurk, deze wijn, dit restaurant en deze man. Maar ze is zeker te oud  om onder de tafel te duiken en in het gangenstelsel van stoelpoten en mensenbenen te verdwijnen.

‘Jullie komen uit het concertgebouw, zeker?’ vraagt de serveerster terwijl ze met een rinkelend geluid de fles Chablis uit de wijnkoeler haalt die naast hun tafel staat.

‘Klopt,’ zegt hij, nog steeds kauwend. ‘De Beethovencyclus.’ Hij pakt het katoenen servet van zijn schoot en dept zijn mond. ‘Als dat je wat zegt,’ voegt hij er nog aan toe en schraapt zijn keel. Zijn lippen zijn droog, zijn schedel glanst.

Zij kijkt naar de serveerster, naar haar korte, rossige, ietwat wilde kapsel dat haaks staat op de netheid van de gasten. Naar de driehoek waar haar blouse openvalt en de huid warm moet aanvoelen. Veel vrouwen dragen op die plek een sieraard. Daar waar je het hart kunt horen kloppen als je er je oor tegenaan legt. De serveerster draagt geen sieraden. Waar slaapt zij vannacht, bij wie zal zij thuiskomen?

Op de achtergrond is de zomer begonnen, L’estate. Hoe meer ze probeert niets te horen, hoe dieper vooral de solopartijen doorsijpelen in haar gehoorgang. Ze begint binnensmonds te neuriën, zodat alleen zij het kan horen.

De serveerster houdt de fles tegen het licht en schenkt hun glazen bij tot precies de goede hoogte. ‘Voor het allegretto van Beethovens Zevende mag u mij ’s nachts altijd wakker maken,’ zegt de serveerster. Ze knipoogt naar haar en schuift de fles terug in de koeler. Het geluid van ijsklontjes die tegen glas en metaal aanbotsen.

 

Het personeel zou ontwijkend reageren. Dat het beleid was, zouden ze zeggen, dat het goed was voor de sfeer. ‘Het is pure verkrachting,’ zou haar moeder tegenwerpen. Ze zou gebaren maken. Ze zou wijzen naar de tafel naast hen, waar ze zich maar zaten vol te proppen. Dat niemand, maar dan ook werkelijk niemand ook maar met een half oor zat te luisteren. Ze zou de baas willen spreken.

 

‘Wat zit je nou te zingen?’ zegt hij en schept zeewier, gamba’s, scheermessen, kokkels, coquilles en alikruiken op haar bord. De schalen met de zeevruchten zijn op metalen houders geplaatst, het is een feest voor het oog.

‘Niet zoveel,’ zegt zij. De panty knelt in haar buik, ze heeft hem speciaal voor de gelegenheid gekocht. Ze koos voor het figuurcorrigerende model, met afslankend en egaliserend effect. Niet dat ze het nodig dacht te hebben, maar better safe than sorry. Ze slikt een oprisping weg. Haar voeten doen pijn, ze is het niet gewend om op naaldhakken te lopen.

‘Je moet eten!’ zegt hij. ‘Of is dit ook weer iets wat je niet lust?’

Zij maakt een beweging met haar hoofd die het midden houdt tussen ja knikken en nee schudden. Een beweging waar ze voor zover ze weet mee geboren is. Een beweging die hij nooit zou maken. Ze haalt een voet uit haar schoen en zet hem naast de naaldhak op de koele vloer. Zou het wenselijk zijn om die voet van onderen in zijn broekspijp te schuiven en met haar tenen zijn scheenbeen te betasten? Zou hij haar voet ongedurig wegschoppen of hem juist vastpakken en niet meer loslaten?

In de zomer speelde haar moeder altijd met blote voeten. Ze lag toen nog hele dagen onder haar moeders vleugel. Het hout van de piano dreunde en de snaren trilden door tot in haar botten, vooral bij de krachtige passages. Het krukje waarop haar moeder zat knarste en ze hoorde haar luidruchtig ademen of mee hummen met de melodie. Die middag had ze haar ogen niet af kunnen houden van hoe de voeten met de gespreide, roodgelakte teennagels de pedalen bedienden. Hoe de pezen uitstaken. Meestal viel ze bij de kabbelende pianissimo’s in slaap. Maar die dag was ze naar voren gekropen, had haar mond opengesperd en toegehapt van de zijkant, daar waar de wreef begint. Met haar kleine maar scherpe melktanden had ze zich vastgebeten in de voet van haar moeder.

 

‘Er is niks aan als je alleen maar rijst en pasta eet, hoor,’ zegt hij en pakt een oester van de tweede schaal. Ze liggen op een bed van ijs. Een halve citroen verdwijnt in zijn vuist, het zuur druppelt op het weke dier. Ze worden meestal levend gegeten. Hij schept er nog een lepeltje rodewijnazijn op.

‘Hier,’ zegt hij en geeft de oester aan haar. ‘Je moet ermee spelen voordat je begint met kauwen.’ Hij lacht en hoest. Zij legt de korzelige schelp aan haar lippen en het ziltig zachte zeedier glipt in haar mond. Iets wat leeft dus. Zonder te kauwen laat ze het dier in haar slokdarm glijden.

 

Er stijgt een weeïge damp op van haar bord, een vissige geur met nog iets anders. Het komt van de binnenkant van de gaargekookte schelpen, de binnenkant van de slakkenhuizen. Naast bestek had de serveerster hen ieder met een set gereedschap voorzien. Zij pakt het kleinste onderdeel, de prikker, en voert hem op in de opening van een alikruikje. Als ze de naald terugtrekt zit er een minuscuul stukje zeeslakkenvlees aan. ‘Gewoon opeten,’ zegt hij.

Haar moeder had het uitgegild, maar ze had haar spel niet onderbroken. Het feit dat haar voet zich in de mond van haar dochter bevond had haar er niet van weerhouden om Schuberts derde Impromptu in Ges groot helemaal tot het einde uit te spelen. Schubert was haar grote, onbereikbare liefde. En Chopin ook.

 

Samen met een bries koele nachtlucht komt een oude man binnen, aan de arm van een vrouw die zo te zien hoogzwanger is. Als hij zijn hoed afneemt ziet ze dat het de dirigent is. Hij zet zijn voeten voorzichtig en geconcentreerd neer, net als toen hij eerder die avond, houvast zoekend aan de reling, onder applaus het podium opklom waar zijn orkest net nog een laatste keer de instrumenten had gestemd.

De hand van de dirigent had soms zo getrild dat hij een vuist moest maken. Hij deed veel met zijn ogen, en het orkest had geen enkele maat gemist. Toen de cello’s inzetten was ze vergeten wat voor jurk ze aanhad. Wel had ze stiekem gekeken naar hem die naast haar zat. Naar de kalmte op zijn gezicht die ze niet eerder had gezien, en die trouwens met het slotakkoord alweer verdwenen was. ‘Een daad in de tijd,’ dacht ze telkens weer, en toen hij zijn hand op haar knie legde had het fijn gevoeld.

Ondanks dat de dirigent allesbehalve halfnaakt en bezweet is, moet zij aan een bokser denken die net uit de ring is gestapt. Hij gaat zitten zonder acht te slaan op de panden van zijn rokkostuum. Het beest is weer getemd, voor nu. De zwangere vrouw blijft staan voor het kreeftaquarium.

Het allegro van de herfst, L’autunno, dringt zich op. De baas zou uiteraard niet beschikbaar of niet aanwezig zijn. ‘Ik weet niet wat jullie doen, maar ik heb het gehad hier,’ zou haar moeder zeggen, en met haar lange jas over haar schouders naar de uitgang benen.

 

Zij drinkt het perfect gevulde wijnglas in één lange teug leeg, terwijl ze kijkt naar de buik van de vrouw die net niet de ruit van het aquarium raakt. ‘Ze hebben geen schuilplaats,’ zegt ze.

‘Wie moet er schuilen dan?’ Hij pakt een krabbenpoot van de schaal en breekt hem doormidden zonder tang. De serveerster komt uit de keuken, met de kok in haar kielzog.

‘De kreeften,’ zegt ze. ‘Ze houden van donker, en ze hebben hier niets om zich in te verstoppen.’ Ze voelt de Chablis door haar venen en capillairen kruipen, tot in haar haarwortels.

De zwangere vrouw wijst naar de kreeft die in zijn eentje in het licht zit. De kok stroopt zijn mauw op, steekt zijn arm in het aquarium en haalt het dier uit het water. De kreeft beweegt zijn poten in de lucht. Een strook blauwe tape houdt de scharen op elkaar.

‘Zie je dat?’ zegt zij. ‘Ze zijn samengebonden!’

‘De kok wil ook leven,’ zegt hij. Hij legt een helft van de gebroken krabbenpoot op haar nog steeds overvolle bord. ‘En bovendien is dit een restaurant en geen dierentuin.’

‘Ik heb een keer gezien hoe ze in het kokende water werden geworpen,’ zegt zij. ‘Ik heb gehoord hoe het klinkt!’ Ze zegt het met zoveel nadruk dat de dirigent hun kant op kijkt.

Hij stopt met kauwen. ‘Je gaat hier geen scène trappen,’ sist hij met zijn tanden op elkaar. ‘Het is godverdomme een delicatesse.’ Zijn onderkaak maakt ronddraaiende bewegingen. ‘En dat gillende geluid dat je hoort als je een kreeft kookt, dat is de hitte die uit het pantser ontsnapt. Het heeft… ’ en terwijl hij verder praat wil hij nog een keer opscheppen, maar hij zet te veel kracht en de schaal glipt van de houder, tikt de tweede aan en alles knalt op het tafelblad van graniet.

De serveerster komt uit de keuken, met de kreeft. De kleur van het dier is veranderd naar felrood en zijn scharen staan wijd open.

 

Ze vegen delen van schaal- en schelpdieren en brokjes ijs van hun mooi aangeklede schoten, terwijl op de achtergrond L’inverno inzet, de winter.

‘Hé, mademoiselle!’ zegt hij en tikt met een stuk eetgerei op het tafelblad tussen hen in. ‘Hoor je wel wat ik zeg?’

‘Nee,’ zegt zij. ‘Wat zei je?’

De serveerster dient de kreeft op bij de dirigent, trekt haar blouse recht en komt hun kant op.

‘Dat het niets te maken heeft met schreeuwen,’ zegt hij.

 

 

Tova Lindt (1982) schrijft en verpleegt. Ze studeert proza aan de Schrijversvakschool Amsterdam en is tekstredacteur bij Tijdschrift Ei.

 

De Biesheuvelprijs dankt Marieke de Groot voor het aandragen en begeleiden van deze bijdrage.