De crowdfundingsactie voor de J.M.A. Biesheuvelprijs 2019 eindigt op 17 februari. (U kunt hier een bijdrage aan het prijzengeld doneren.) Tot die tijd geven we het woord aan verschillende ambassadeurs van het korte verhaal. Vandaag: een kort verhaal van Florine van der Vlies.


Ik vond haar in New York. 

De overvolle ruimte ruikt naar vergeelde boeken en de ongewassen haren van de jongen achter de balie. Talg. De geur van verveelde tieners in een klaslokaal. Een bejaarde man die langs je zwemt om zeven uur ’s ochtends. Ergens ook de geur van gebakken spek, blijven hangen in de trui die je over je hoofd heen trekt. 
     De jongen groet ons geforceerd, een armzwaai, het Grateful Dead-shirt weet de onderste helft van zijn witte buik niet te verbergen. Ik steek m’n hand op, jij zegt niets. Onze rugtas manoeuvreer je voor je, bang om de breekbare balans in de overvolle winkel te verstoren met een ondoordachte beweging.
     Drie dagen zijn we hier nu. In het vliegtuig onderdrukte ik vijf paniekaanvallen met vijf gin-tonics. De kleine lege flesjes als een droevige barrière netjes naast elkaar gezet op het tafeltje voor me. Ik zag m’n buurvrouw proberen onopgemerkt iets dichter richting het raam te kruipen toen ik een zesde bestelde. Het maakte dat ik wilde gillen zoals ik nog nooit gegild had. In plaats daarvan greep ik je hand, die ook jij onwillekeurig terugtrok. 
     ‘Doe maar een dubbele,’ zei ik toen de stewardess me mijn glas aanreikte. 

De bak met oude foto’s staat helemaal achterin, ik bekijk ze vluchtig. Iemand breeduit lachend op de rug van een kameel, een onscherpe verjaardagstaart, grijs geworden haren in een lange vlecht op de rug van een vrouw op een bruiloft, sneeuw in april, moeders met baby’s, opa’s met zorgen – honderd jaar aan herinneringen glijden door m’n vingers voor ik de plakkerig geworden foto vind.
     Het is een kamer, een keuken. De keuken is weliswaar leeg, maar onder mijn wimpers door voel ik de tochtvlaag van de zojuist gesloten deur over mijn gezicht strijken. Ik weet niet wanneer de foto genomen is, of waar. Het ontroert me dat iemand z’n lege keuken vast heeft willen leggen. Het vale blauw van de kastjes en het versleten linoleum: ze waren goed genoeg voor iemand, iets om trots op te zijn zelfs. Ik slik. Een waterig zonnetje probeert zijn weg door de winkel te banen en ineens weet ik het zeker. Die foto ligt hier voor mij, het is een uitnodiging. Een kamer voor verdwaalde meisjes, een kamer voor mij. Misschien ben ik gewoon even boodschappen doen (wijn halen – ik lik langs m’n lippen – en van dat mooie Franse brood dat ruikt naar vakantie) of mijn moeder bezoeken (ze zou daar vast willen wonen). Paddenstoelen zoeken (dat past wel, ik ben wel iemand die paddenstoelen zoekt) of verf voor de afgebladderde kozijnen halen in het kleine dorpswinkeltje. Er is vast een klein dorpswinkeltje. Ik vul de kaders. 

Ik ben een rover. Ik ben voor niets en niemand bang. Ik bak mijn eigen brood in mijn blauwe keuken, groet op slechte dagen de buurman niet. Ik houd ook dan van de geur van herfst (zoals ze in boeken altijd doen), en vang spinnen met mijn blote handen. 
     Op goede dagen doe ik de afwas. De as van mijn sigaret – ik ben gaan roken, wat maakt het uit– bevuilt het water, mijn lage stem vouwt zich zachtjes om de liedjes uit de radio. Gordijnen open, glazen weg, schoenen aan. Soms ga ik naar buiten en gooi ik esdoornzaden omhoog om ze seconden later als helikopters op te vangen, laat de kringen rode wijn op het formica tafelblad het fort bewaken. 
     Deze vrouw, ze durft, ze leeft. Haar stem trilt niet langer tijdens voorstelronden. Als iemand voordringt zegt ze hardop ‘nee’. Haar Ierse wolfshond (hij heet Maas of Boet of misschien ironisch Hunter) slaapt bij haar in bed. Alleen als hij buiten is geweest en het geregend heeft en hij van die vieze modderpoten op die linoleumvloer achterlaat en zijn naar slootwater ruikende vacht maar blijft uitschudden moet hij het bed uit. Maar meestal mag hij blijven; de geur van natte hond doet haar vast niet langer denken aan de paniekaanvallen die ze krijgt zodra de deuren van een trein zich sluiten. Zij is tenslotte een rover, zij is voor niets en niemand bang. 

Hij is er ook. Natuurlijk is hij er ook, denk ik terwijl ik naast me zie hoe hij geduldig het stof van oude stripboeken blaast. Ze maken nog steeds wel eens ruzie, maar nooit meer over de afwas of over wiens beurt het is om de was op te vouwen. Als ze jarig is plukt hij bloemen voor op tafel en maakt hij croissants. Soms zingt hij haar in slaap, meestal slaapt hij voordat zij dat doet. Ze zijn er gelukkig, daar in die oude vakantiewoning in het bos (het barbiehuis van vroeger allang vergeten en ook de kastelen hebben plaatsgemaakt). Samen dirigeren ze de stofjes in het licht dat door de ongewassen ramen naar binnen valt. Samen nooit meer bang. 

De talgjongen vraagt: ‘cash or card?’ Ik geef hem uit de zak van mijn jas een dollar, kijk nog een keer naar de belofte van een ander leven voor ik de foto in mijn zak stop. De zon schijnt door de gebloemde gordijnen en schilderen de keuken groen. Zij is vertrokken, heeft de kringen en bloemen van tafel meegenomen. Ik vraag me af of het vocht inmiddels te ruiken is, of het licht door de kieren van de verrotte muren valt en of er net buiten beeld nog afwas zal staan. Heeft ze de kozijnen nog geschilderd? Ze is vast gaan lopen, op weg naar iets moois, iets mooiers misschien. Zoals ook ik, zoals ook jij, zoals ook iedereen, altijd. We stappen de deur uit, die slaat achter ons dicht, nog eens dat belletje. 

Buiten ruikt het naar herfst, stadsherfst. Ik adem in. Mijn ene hand houdt in mijn zak de foto stevig vast. In mijn andere hand jouw koude vingers. Je maakt nog geen croissants als ik jarig ben, maar ik ben dan ook nog geen rover. Ik adem in. Zij ademt in. 


Florine verkocht huis en haard om als nomade te leven. Samen met haar man en hun bus Rennie is ze van plan om de wereld over te nemen in uniseks regenjassen. Ze schrijft daarover op trailsandtraveltales.com.